Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder
Procesverloop
3 april 2020 gevraagd of zij toestemming geven om de zaak schriftelijk af te doen. Verzoeker heeft bij e-mail van 8 april 2020 aangegeven toestemming te verlenen voor een schriftelijke afdoening. Verweerder heeft, ook na hieraan herinnerd te zijn bij brief van
14 mei 2020, niet gereageerd op dit verzoek. Vervolgens zijn partijen bij brief van
2 november 2020 uitgenodigd voor een skypezitting op 6 januari 2021.
Overwegingen
8 augustus 2017 ongegrond verklaard. Het tegen deze beslissingen op bezwaar door verzoeker ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 15 juni 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:7232) ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
17 augustus 2018 heeft verweerder gereageerd op het verzoek om schadevergoeding en heeft hij verzoeker verwezen naar de Belastingdienst om te vragen om compensatie van het geleden financieel nadeel. Bij brieven van 17 september 2018 heeft de Belastingdienst de verzoeken van verzoeker om de definitieve berekening van het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag over 2013 en 2014 af te wijzen. Vervolgens heeft verzoeker verweerder bij brief van 18 september 2018 verzocht zijn verzoek om schadevergoeding van 2 juli 2018 alsnog in behandeling te nemen. Bij brief van 2 september 2019 heeft verzoeker verweerder verzocht om binnen vier weken een inhoudelijke reactie te geven op zijn verzoek om schadevergoeding. Bij brief van 30 september 2019 heeft verweerder verzoeker medegedeeld dat hij op grond van artikel 8:90 van de Awb een verzoek om schadevergoeding kan indienen bij de bestuursrechter.
2 december 2013 heeft tot gevolg dat deze besluiten onherroepelijk en in rechte onaantastbaar zijn geworden. Naar het oordeel van de rechtbank moet dan ook worden uitgegaan van de rechtmatigheid van deze besluiten.