ECLI:NL:RBDHA:2021:3067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20-6209 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis en de beoordeling van de gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Syrische eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, die door de staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de eiser, als jongvolwassene, niet meer feitelijk tot het gezin van zijn ouders zou behoren. De rechtbank stelde vast dat de eiser sinds 2016 in Turkije verblijft, waar hij samenwoont met het gezin van zijn broer en af en toe bij zijn zus verblijft. De rechtbank concludeerde dat de gezinsband met zijn moeder, de referente, niet als verbroken kon worden beschouwd, aangezien de eiser niet zelfstandig woonde en financieel afhankelijk was van zijn familie.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat de eiser zelfstandig en moeiteloos kon rondkomen, en dat de afwijzing van de aanvraag niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de gezinsband en de omstandigheden van de eiser in het kader van nareis.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6209
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 22 oktober 2018 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel, ingediend door [naam] (referente), afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 9 juli 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 5 augustus 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Ook waren op de zitting aanwezig referente en [naam] , tolk in de taal Syrisch-Arabisch. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser verblijft sinds 2016 in Turkije. Hij is daarheen gereisd met zijn hele familie. Hij woont samen met het gezin van zijn broer in het ouderlijk huis waar de hele familie is gaan wonen na de inreis naar Turkije. Af en toe verblijft eiser bij zijn zus.
1.2
Eiser beoogt verblijf bij referente, zijn moeder. De asielaanvraag van referente is in het kader van hervestiging van Turkije overgenomen. Referente is met ingang van
13 september 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Eisers aanvraag is ingediend op 22 oktober 2018, binnen drie maanden na de vergunningverlening aan referente, daarom heeft verweerder de aanvraag aan de voorwaarden voor nareis getoetst. [1]
1.3
In een brief van 28 januari 2019 die [naam] namens referente aan verweerder heeft gestuurd, staat onder andere dat eiser wordt uitgebuit en omgerekend ongeveer € 100,- per maand verdient.
1.4.
Eiser is op 16 april 2019 gehoord door verweerder. In het verslag van het gehoor staat onder andere het volgende:

Bent u wel verloofd?
Nee, ik was verloofd maar dat was een jaar geleden. Wij zijn nu uit elkaar. (…)
Heeft u met haar samengewoond?
Nee
.
Wat is de reden dat u niet met haar heeft samengewoond?
Ik ben in Turkije, zij is in Syrië.
Bestond uw relatie al voordat u naar Turkije vertrok?
Nee. (…)
Wat voor beroep heeft u in Turkije uitgevoerd?
Nu werk ik bij een bedrijf dat [soort bedrijf] produceert.
Is dat ook weer een fulltime baan?
Ja, fulltime.
Genereert u hiermee voldoende inkomen om uzelf te onderhouden?
Jawel, maar het is moeilijk. Syrische mensen krijgen hier minder salaris, dus ik kom moeilijk rond. (…)
Dat is geen probleem, neemt u uw tijd. Dan herhaal ik mijn vraag. Onderhoudt u nog andere mensen van uw salaris?
Ik help mijn broer, samen delen we de uitgaven. (…)
Indien u naar Nederland zou mogen komen, dan komt u als nareiziger en dient u te verblijven bij uw ouders. Zou u dat willen? Waarom wel, waarom niet?
Die beslissing neem ik niet. De Nederlandse staat besluit waar ik mag verblijven.
Daar heeft u gelijk in. Ik bedoel met mijn vraag het volgende: stel dat de Nederlandse staat u verblijf in Nederland toestaat en u komt naar Nederland. Wilt u in dat geval bij uw ouders wonen of wilt u zelfstandig wonen?
Datzelfde antwoord. Dichtbij mijn ouders of bij hen. Of in de straat waar zij wonen.”
Het standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag van eiser met het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder is de familierechtelijke relatie tussen eiser en referente aangetoond. Echter, de aanvraag wordt afgewezen omdat eiser niet langer feitelijk tot het gezin van zijn moeder en vader behoort. Deze gezinsband wordt door verweerder als verbroken beschouwd, omdat is gebleken dat eiser zich zelfstandig financieel en emotioneel kan handhaven in Turkije. Dat eiser niet volledig zelfstandig woont maar ook af en toe bij zijn broer en zus verblijft, maakt volgens verweerder niet dat hij feitelijk is blijven behoren tot het gezin van zijn ouders. Bovendien heeft hij daar niet duidelijk dan wel inconsistent over verklaard. Ook de omstandigheid dat eiser verloofd is geweest, is volgens verweerder een indicatie van een verbroken gezinsband. Ook acht verweerder een duidelijke indicatie voor verbreking van de gezinsband dat eiser door de UNHCR [2] niet samen met zijn vader en moeder op de lijst voor relocatie is gezet. Eiser is daarnaast al [leeftijd] oud en moet daarom als jongvolwassen worden beschouwd. In het gehoor van 12 april 2019 heeft eiser zelf ook duidelijk aangegeven dat hij niet meer feitelijk tot het gezin van referente behoort en dat hij ook niet meer bij hen in huis wenst te wonen. Dat eiser, zoals hij stelt in bezwaar, tijdens het gehoor enkel wenselijke antwoorden heeft gegeven, volgt verweerder niet.
Het standpunt van eiser
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat de gezinsband met referente niet als verbroken kan worden beschouwd. Verweerder heeft de feiten op basis van het gehoor van 12 april 2019 niet juist vastgesteld. Zo is eiser niet financieel onafhankelijk, zoals verweerder stelt. Tijdens het gehoor heeft eiser namelijk verklaard dat hij moeilijk rond kan komen en de uitgaven met zijn broer deelt. Dat eiser naar Nederland wil komen omdat hij in Turkije moeilijk rond komt, zoals verweerder in het bestreden besluit stelt, klopt evenmin. Eiser heeft namelijk ook verklaard naar Nederland te willen komen om bij zijn ouders te zijn. Dat eiser volgens verweerder gezegd zou hebben dat hij niet bij zijn ouders wil wonen, kan eiser dan ook niet volgen. Verweerder haalt de antwoorden uit hun context. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij bij, dichtbij of in dezelfde straat als zijn ouders wil wonen. Ook is de tegenwerping dat eiser af en toe bij zijn broer en zus verblijft, onjuist. Eiser woont namelijk bij zijn broer en zijn gezin, in de woning waar hij met zijn ouders heeft gewoond en verblijft enkele dagen per maand bij zijn zus. Hij woont dus niet zelfstandig, maar in gezinsverband. Eiser voert verder aan dat zijn verloving, die inmiddels verbroken is, geen indicatie is voor verbreking van de gezinsband. Eiser heeft immers verklaard dat hij alleen op papier was verloofd en dat hij zijn verloofde nooit heeft gezien. Daarbij komt dat eiser nog samenwoonde met zijn ouders. Ook het feit dat eiser altijd heeft gewerkt en inkomen heeft gegenereerd, kan volgens eiser niet meetellen als indicatie voor verbreking van de gezinsband. Dit geldt eveneens voor het werk wat eiser in Turkije heeft verricht. Omdat zijn ouders niet konden werken wegens hun gezondheid, was eiser gehouden om te werken om zo de familie te kunnen onderhouden. Daar heeft verweerder ten onrechte geen rekening mee gehouden. Het feit dat eiser werkte was dus niet omdat hij zelfstandig wilde worden, maar omdat hij juist zorg wilde dragen voor het gezin.
Juridisch kader
4.1
Paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 luidde ten tijde van het bestreden besluit als volgt:

Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
– het kind woont zelfstandig;
–het kind voorziet in eigen onderhoud;
–het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
–het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Wanneer sprake is van één of meerdere contra-indicaties zal per individueel geval beoordeeld worden of de feitelijke gezinsband verbroken is.
4.2
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2019 [3] betrekt verweerder bij de beoordeling van de genoemde contra-indicaties op grond waarvan hij aanneemt dat een jongvolwassen meerderjarig kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van zijn of haar ouder(s), in hoeverre het kind hiermee een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Als dat het geval is, geldt doorgaans dat het kind hiermee niet langer tot het gezin van zijn ouder(s) behoort. In gevallen waarin een meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig woont, bijvoorbeeld als gevolg van de vlucht van de ouder(s) naar Nederland, dan zal deze contra-indicatie op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het kind niet langer tot het gezin behoort. Het kind heeft in dat geval namelijk niet zelf die keuze gemaakt. Verweerder onderzoekt in deze gevallen wel of zich overige contra-indicaties voordoen waaruit hij kan opmaken dat het jongvolwassen meerderjarig kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven, zodat hij moet aannemen dat de gezinsband is verbroken. [4]
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij zelfstandig woont. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser, in tegenstelling tot wat verweerder betoogt, niet onduidelijk of inconsistent verklaard heeft over zijn woonsituatie. Uit eisers verklaringen komt duidelijk naar voren komt dat hij in het ouderlijk huis is blijven wonen, samen met het gezin van zijn broer die voorheen ook bij eiser en zijn ouders in datzelfde huis woonden. De bezetting van het huis is dus, op het vertrek van de ouders en de zus na, niet veranderd. Om die reden heeft verweerder niet kunnen concluderen dat uit eisers woonsituatie in Turkije valt af te leiden dat eiser een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ondeugdelijk gemotiveerd heeft waarom eisers financiële situatie kan worden aangemerkt als een contra-indicatie. Verweerder stelt dat eiser zich zelfstandig en moeiteloos (financieel) kan handhaven en onderbouwt dit slechts met een verwijzing naar de volgende verklaring van eiser:

Genereert u hiermee voldoende om uzelf te onderhouden?
Jawel, maar het is moeilijk. Syrische mensen krijgen hier minder salaris, dus ik kom hier moeilijk rond.”
De rechtbank ziet niet in hoe verweerder op grond van deze verklaring heeft kunnen concluderen dat eiser zich moeiteloos zelfstandig financieel kan handhaven en daarom niet langer tot het gezin van zijn ouders behoort. Verweerder heeft niet onderkend dat de omstandigheid dat eiser zich staande heeft weten te houden, nog niet betekent dat hij zich ook zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser eveneens heeft verklaard dat hij en zijn broer de kosten delen en dat deze verklaring door verweerder onbetwist is gebleven.
7. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alle genoemde omstandigheden zijn betrokken bij de beoordeling of eiser nog tot het gezin van zijn ouders behoort, dat eiser de hoogte van zijn inkomen niet heeft onderbouwd en dat de verloving niet doorslaggevend is, maar moet worden gezien in het licht van de andere contra-indicaties. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder niet volgen. Zowel uit de besluitvorming als het verweerschrift blijkt niet dat verweerder de omstandigheden genoemd onder 5. en 6. heeft betrokken bij de beoordeling. Verder is juist uit de besluitvorming op te maken dat verweerder de hoogte van de inkomsten geloofwaardig heeft geacht, dit is namelijk niet eerder dan op de zitting op 25 februari 2021 tegengeworpen terwijl de aanvraag dateert van oktober 2018. Bovendien was de gestelde hoogte van het inkomen ook het uitgangspunt bij de besluitvorming.
8. Gelet op het voorgaande is sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank ziet verder ook geen reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder zal daarom een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de omstandigheden zoals die volgen uit 1.1, 1.3 en 1.4. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zie paragrafen, C2/4 en B1/3.3.5.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.
2.United Nations High Commissioner for Refugees.
4.Zie ook de uitspraak van de Afdeling 9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122.