4.2Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft overwogen in de uitspraak van 23 augustus 2019betrekt verweerder bij de beoordeling van de genoemde contra-indicaties op grond waarvan hij aanneemt dat een jongvolwassen meerderjarig kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van zijn of haar ouder(s), in hoeverre het kind hiermee een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. Als dat het geval is, geldt doorgaans dat het kind hiermee niet langer tot het gezin van zijn ouder(s) behoort. In gevallen waarin een meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig woont, bijvoorbeeld als gevolg van de vlucht van de ouder(s) naar Nederland, dan zal deze contra-indicatie op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het kind niet langer tot het gezin behoort. Het kind heeft in dat geval namelijk niet zelf die keuze gemaakt. Verweerder onderzoekt in deze gevallen wel of zich overige contra-indicaties voordoen waaruit hij kan opmaken dat het jongvolwassen meerderjarig kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven, zodat hij moet aannemen dat de gezinsband is verbroken.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij zelfstandig woont. De rechtbank overweegt daartoe dat eiser, in tegenstelling tot wat verweerder betoogt, niet onduidelijk of inconsistent verklaard heeft over zijn woonsituatie. Uit eisers verklaringen komt duidelijk naar voren komt dat hij in het ouderlijk huis is blijven wonen, samen met het gezin van zijn broer die voorheen ook bij eiser en zijn ouders in datzelfde huis woonden. De bezetting van het huis is dus, op het vertrek van de ouders en de zus na, niet veranderd. Om die reden heeft verweerder niet kunnen concluderen dat uit eisers woonsituatie in Turkije valt af te leiden dat eiser een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten.
6. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ondeugdelijk gemotiveerd heeft waarom eisers financiële situatie kan worden aangemerkt als een contra-indicatie. Verweerder stelt dat eiser zich zelfstandig en moeiteloos (financieel) kan handhaven en onderbouwt dit slechts met een verwijzing naar de volgende verklaring van eiser:
“
Genereert u hiermee voldoende om uzelf te onderhouden?
Jawel, maar het is moeilijk. Syrische mensen krijgen hier minder salaris, dus ik kom hier moeilijk rond.”
De rechtbank ziet niet in hoe verweerder op grond van deze verklaring heeft kunnen concluderen dat eiser zich moeiteloos zelfstandig financieel kan handhaven en daarom niet langer tot het gezin van zijn ouders behoort. Verweerder heeft niet onderkend dat de omstandigheid dat eiser zich staande heeft weten te houden, nog niet betekent dat hij zich ook zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser eveneens heeft verklaard dat hij en zijn broer de kosten delen en dat deze verklaring door verweerder onbetwist is gebleven.
7. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat alle genoemde omstandigheden zijn betrokken bij de beoordeling of eiser nog tot het gezin van zijn ouders behoort, dat eiser de hoogte van zijn inkomen niet heeft onderbouwd en dat de verloving niet doorslaggevend is, maar moet worden gezien in het licht van de andere contra-indicaties. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder niet volgen. Zowel uit de besluitvorming als het verweerschrift blijkt niet dat verweerder de omstandigheden genoemd onder 5. en 6. heeft betrokken bij de beoordeling. Verder is juist uit de besluitvorming op te maken dat verweerder de hoogte van de inkomsten geloofwaardig heeft geacht, dit is namelijk niet eerder dan op de zitting op 25 februari 2021 tegengeworpen terwijl de aanvraag dateert van oktober 2018. Bovendien was de gestelde hoogte van het inkomen ook het uitgangspunt bij de besluitvorming.
8. Gelet op het voorgaande is sprake van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken. De rechtbank ziet verder ook geen reden om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder zal daarom een nieuwe beslissing op het bezwaar van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de omstandigheden zoals die volgen uit 1.1, 1.3 en 1.4. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,-, en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.S. Kempers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden aan partijen op: