ECLI:NL:RBDHA:2021:3099

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/1058
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op basis van medische redenen en beschikbaarheid zorg in Suriname

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door eiseres, een Surinaamse vrouw met hartproblemen. Eiseres had op 24 januari 2017 verzocht om uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat zij medische zorg nodig had die zij vreesde niet te kunnen krijgen in Suriname. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA). Het BMA concludeerde dat eiseres in staat was om te reizen en dat de benodigde medische zorg in Suriname beschikbaar was. Eiseres voerde aan dat zij geen toegang had tot de zorg in Suriname en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had afgewezen, omdat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat de zorg in Suriname niet toegankelijk was. De rechtbank benadrukte dat het aan eiseres was om haar financiële situatie en de toegankelijkheid van zorg aan te tonen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien de bezwaren van eiseres geen aanleiding gaven voor een hoorzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1058

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. A. Berends,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. M. Singh.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van uitstel van vertrek in het kader van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 23 juni 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2021.
Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Surinaamse nationaliteit. Zij heeft op 24 januari 2017 een aanvraag gedaan om verlening van uitstel van vertrek in het kader van artikel 64 van de Vw in verband met hartproblemen (boezemfibrilleren en vernauwing/insufficiëntie van hartkleppen) en extreem overgewicht.
2. Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 6 februari 2017 medisch advies uitgebracht over eiseres. Daarin staat dat eiseres onder meer hartproblemen heeft, waarvoor zij eerder een ingreep heeft gehad, en dat zij (daarvoor) medicatie gebruikt. Bij uitblijven van behandeling valt een medische noodsituatie op korte termijn (als eiseres een bloedprop heeft die de slagaders naar een vitaal orgaan of de hersenen afsluiten) niet uit te sluiten. Het advies is dat eiseres kan reizen indien zij een schriftelijke overdracht van haar medische gegevens meeneemt, evenals voldoende medicatie om de reis te overbruggen en deze tijdens haar reis inneemt. Het BMA concludeert dat medische behandeling in Suriname aanwezig is (cardioloog, cardiale onderzoeken of -chirurgie, internist en labonderzoek in onder andere het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo).
3. Het BMA heeft op 12 juli 2019 (nader) advies uitgebracht naar aanleiding van aanvullende medische informatie van de huisarts van eiseres op 8 juni 2018 en de cardioloog op 24 mei 2019. Wederom concludeerde het BMA dat bij het uitblijven van medische behandeling een noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Uit de informatie van de artsen van eiseres blijken volgens het BMA geen nieuwe medische feiten. Eiseres gebruikt medicatie en plastabletten, bezoekt regelmatig de trombosedienst en onregelmatig de cardioloog. Zij ervaart benauwdheid bij inspanning maar cardiaal is eiseres stabiel. Zij heeft leefadviezen gekregen. Driemaandelijkse controles bij de cardioloog en regelmatige controle van de stolling van het bloed zijn (blijvend) nodig. Ook medicatie zal nodig blijven. Deze behandelingen zijn beschikbaar in onder meer het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo.
4. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen omdat uit de adviezen van het BMA blijkt dat eiseres in staat is om te reizen en de behandeling die zij nodig heeft in Suriname beschikbaar is, zodat haar uitzetting niet in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder gaat voorbij aan de stelling van eiseres dat zij in Suriname geen toegang heeft tot de zorg. Verweerder wijst erop dat eiseres haar stellingen dat zij mogelijk geen inkomen kan genereren, dat zij geen zorgverzekering kan afsluiten, dat zij de premie niet kan betalen en dat zij niet beschikt over zelfstandige woonruimte in Suriname (in de buurt van een ziekenhuis) niet heeft onderbouwd.
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hij wijst er op dat het BMA-advies een deskundigenadvies is waarvan mag worden uitgegaan. Eiseres heeft niet aangetoond dat de adviezen niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Medische zorg is in Suriname op basis van de adviezen aanwezig. Bij het onderzoek naar de zorg wordt ook bekeken of de zorg aan dezelfde standaarden voldoet als in Nederland. Eiseres heeft geen inzicht gegeven in haar financiële situatie, zodat deze niet kan worden afgezet tegen de kosten van haar behandeling. Zij heeft daarmee niet aangetoond dat de behandeling voor haar niet toegankelijk is.
6. Eiseres voert aan dat de voor haar noodzakelijke zorg in Suriname niet aanwezig en toegankelijk is. Verweerder heeft bij onderzoek naar de beschikbaarheid en toegankelijk-heid van de zorg onvoldoende (kenbaar) rekening heeft gehouden met (de door haar overgelegde) informatie uit openbare bronnen. Eiseres heeft (in bezwaar) berichtgeving uit de media overgelegd waarin wordt vermeld dat zich problemen voordoen bij ziekenhuizen in Suriname, waaronder het Academisch Ziekenhuis in Paramaribo (onvoldoende financiering en kwaliteit). Zij betwist daarom dat in de door het BMA genoemde medische instellingen in Suriname de benodigde zorg aanwezig is. Dat de bewijslast bij eiseres ligt mag niet leiden tot excessief formalisme. Verweerders beoordeling voldoet niet aan de maatstaven van het Paposhvili -arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) [1] . De aanvraag in het kader van artikel 64 van de Vw moet door de bril van artikel 3 van het EVRM worden bekeken. Verweerder heeft volgens eiseres de hoorplicht geschonden.
7. Artikel 64 van de Vw bepaalt dat de uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
8. Uit paragraaf A3/7.1 van de Vc volgt dat de IND uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 Vw als:
• De vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
• Er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
Uit paragraaf A3/7.1.3 van de Vc volgt dat er uitsluitend sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
• als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
• als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
• als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat bij het uitblijven van behandeling van eiseres een medische noodsituatie op korte termijn niet valt uit te sluiten. Ter discussie staat of de voor eiseres noodzakelijke zorg in Suriname beschikbaar is en of eiseres tot die zorg toegang heeft.
10. Het is aan verweerder is om na te gaan of de voor eiseres noodzakelijke behandeling in Suriname beschikbaar is. Verweerder heeft zich op basis van het BMA-advies op het standpunt gesteld dat de noodzakelijke behandeling en medicijnen aanwezig daar zijn.
11. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder niet van het BMA-advies uit kon gaan of dat verweerder de door eiseres overgelegde informatie ten onrechte niet (kenbaar) heeft meegenomen.
11.1.
Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder andere neergelegd in haar uitspraak van 6 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:66), is een BMA-advies een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Indien verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van te vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als aan deze eisen is voldaan mag verweerder bij de besluitvorming van de juistheid van een deskundigenadvies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
11.2.
Eiseres heeft geen contra-expertise overgelegd. Zij heeft (ook in bezwaar) enkel algemene informatie overgelegd, die niet specifiek op eiseres ziet. Verweerder heeft erop gewezen dat het advies van het BMA wel is toegespitst op eiseres en specifiek ziet op haar behandeling. In het advies van 12 juli 2019 wordt nog genoemd dat voor onderzoek naar de behandeling in het land van herkomst informatie wordt ingewonnen bij International SOS, in antwoord op specifieke vraagstelling van het BMA. De informatie wordt verstrekt door een vertrouwensarts (aangetrokken door het Ministerie van Buitenlandse Zaken) die werkzaam is in dat land. De door eiseres overgelegde stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om niet van het advies uit te gaan. Verweerder mocht er dan ook vanuit gaan dat de medische zorg die eiseres nodig heeft in Suriname aanwezig is.
12. De vraag die vervolgens voorligt is of verweerder (deugdelijk gemotiveerd) heeft kunnen concluderen dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat zij in Suriname geen toegang heeft tot de voor haar noodzakelijke zorg.
12.1.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2629) volgt dat zij uit punt 183 van het arrest Paposhvili afleid dat het EHRM heeft benadrukt dat de drempel voor een beroep op artikel 3 van het EVRM in zaken die gaan over het uitzetten van ernstig zieke vreemdelingen, onverminderd hoog blijft. Uit punt 186 van het arrest Paposhvili leidt de Afdeling af dat het aan een vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij/zij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat het, eerst als die vreemdeling dit bewijs, mede in relatie tot de feitelijke toegankelijkheid tot de voor hem noodzakelijke medische behandeling, heeft geleverd, aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat is om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen. Dit betekent dat de vreemdeling moet aantonen wat de kosten van de voor hem noodzakelijke behandeling in het land van herkomst zijn. Verder moet de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, dat aannemelijk maken.
12.2.
Gelet op het voorgaande wijst verweerder er terecht op dat het aan eiseres is om inzicht te geven in haar financiële situatie en om aan te tonen dat zij geen toegang tot zorg heeft. Eiseres stelt dat zij een aantal jaren geleden op een visum familie in Nederland heeft bezocht, dat zij (toen zij medische problemen kreeg) afwisselend bij haar familie en de Paulus-kerk verbleef en door die kerk wordt ondersteund, dat zij in Suriname wel familieleden heeft maar dat zij ver van de grote stad wonen en veel kinderen hebben, maar zij heeft haar stellingen niet (met stukken) onderbouwd. Verweerder wijst er terecht op dat eiseres verder niet aannemelijk maakt dat er geen familie of instellingen in Suriname zijn die haar zouden kunnen helpen en dat zij ook niet aannemelijk maakt wat de kosten van haar behandeling zijn en dat zij niet in aanmerking komt voor een zorgverzekering.
Overigens wijst verweerder er in het verweer terecht op dat de uitspraak van 23 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:8392 (waarop eiseres zich beroept), door de Afdeling is vernietigd omdat de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling een onjuiste uitleg had gegeven over de bewijslastverdeling volgens het Paposhvili-arrest (ECLI:NL:RVS:2020:894). De stelling dat verweerders beoordeling niet voldoet aan de maatstaven van het arrest van het EHRM in Paposhvili kan dan ook niet worden gevolgd. Eiseres heeft verder niet duidelijk gemaakt in welke zin haar verwijzing naar het arrest M’Bodj (EHRM 18 december 2014, JV 2015/23), dat over asielzaken gaat, voor haar specifieke omstandigheden relevant is.
12.3.
De rechtbank ziet, in het licht van de voornoemde uitspraken van de Afdeling, geen grond voor het oordeel dat deze bewijslastverdeling leidt tot excessief formalisme. Eiseres heeft slechts algemene berichtgeving overgelegd over ziekenhuizen in Suriname en heeft verder geen onderbouwing gegeven voor haar stelling dat zij geen toegang tot de zorg heeft. Verweerder stelt terecht dat eiseres geen poging heeft gedaan om bijvoorbeeld haar (gebrek aan) financiën duidelijk te maken of de kosten voor behandeling in Suriname aan te tonen.
13. Het betoog van eiseres dat de hoorplicht is geschonden slaagt niet. Volgens vaste jurisprudentie mag in bezwaar van horen worden afgezien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Of sprake is van een hoorplicht, wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met de motivering van het primaire besluit. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de gronden van het bezwaar geen aanleiding vormden voor een hoorzitting.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Bouter, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Driel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810