ECLI:NL:RVS:2020:894
Raad van State
- Hoger beroep
- J.J. van Eck
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitzetting achterwege te blijven
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 april 2019. De rechtbank had in die uitspraak de aanvraag van een vreemdeling om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, gegrond verklaard. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder op 20 september 2016 afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar ongegrond op 27 september 2018. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, beantwoord. De staatssecretaris stelde dat de rechtbank een onjuiste uitleg had gegeven aan de bewijslastverdeling, met verwijzing naar een arrest van het EHRM in de zaak Paposhvili tegen België. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was, en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Aangezien er geen nieuwe beroepsgronden waren die de rechtbank niet had besproken, werd het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. W.M. Vos was de griffier. De uitspraak vond plaats op 1 april 2020.