ECLI:NL:RVS:2020:894

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
201903460/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitzetting achterwege te blijven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 april 2019. De rechtbank had in die uitspraak de aanvraag van een vreemdeling om te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, gegrond verklaard. De staatssecretaris had deze aanvraag eerder op 20 september 2016 afgewezen. Na het indienen van bezwaar door de vreemdeling, verklaarde de staatssecretaris dit bezwaar ongegrond op 27 september 2018. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen, wat leidde tot het hoger beroep van de staatssecretaris.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde was, beantwoord. De staatssecretaris stelde dat de rechtbank een onjuiste uitleg had gegeven aan de bewijslastverdeling, met verwijzing naar een arrest van het EHRM in de zaak Paposhvili tegen België. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep kennelijk gegrond was, en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. Aangezien er geen nieuwe beroepsgronden waren die de rechtbank niet had besproken, werd het beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaard. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. W.M. Vos was de griffier. De uitspraak vond plaats op 1 april 2020.

Uitspraak

201903460/1/V3.
Datum uitspraak: 1 april 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 april 2019 in zaak nr. 18/7524  in het geding tussen:
[de vreemdelingen]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 27 september 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 april 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 12 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2392. Uit de overwegingen van deze uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de staatssecretaris terecht klaagt dat de rechtbank over de bewijslastverdeling een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 23 april 2019 in zaak nr. 18/7524;
III.    verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Vos
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2020
644.