ECLI:NL:RBDHA:2021:3350
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beslissing op verzoek om schadevergoeding na ophouden voor verhoor zonder inverzekeringstelling
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 23 februari 2021 een beslissing genomen op een verzoek ex artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van een minderjarige verzoeker. De verzoeker, die verdacht werd van heling van een fiets, was op 27 juli 2020 aangehouden en op 28 juli 2020 heengezonden. De advocaat van de verzoeker heeft verzocht om schadevergoeding van € 105,00 voor de schade die de verzoeker heeft geleden door het doorbrengen van een nacht in de politiecel. De advocaat voerde aan dat, gezien de minderjarige leeftijd van de verzoeker, hij recht zou hebben op schadevergoeding, ook al was hij niet in verzekering gesteld.
De officier van justitie heeft echter betoogd dat er geen recht op vergoeding bestaat, omdat de verzoeker niet in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld in raadkamer op 9 februari 2021, waarbij de verzoeker niet aanwezig was, maar zijn advocaat wel. De rechtbank heeft vastgesteld dat op grond van artikel 533, eerste lid, Sv alleen een vergoeding kan worden toegekend aan een gewezen verdachte wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel, en dat de wet geen grond biedt voor vergoeding van schade als gevolg van het ophouden voor verhoor.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat het enkele feit dat de verzoeker minderjarig was op het moment van ophouden voor verhoor, geen reden is om af te wijken van de regeling van artikel 533 Sv. Daarom heeft de rechtbank de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek om schadevergoeding.