Overwegingen
1. Eiseres is op 1 mei 2018 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ’. Deze verblijfsvergunning is verleend met een geldigheidsduur tot 1 mei 2023. Op
24 september 2019 heeft eiseres een aanvraag voor de wijziging van het doel van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] ’ in ‘arbeid als zelfstandige’ ingediend.
Bij de aanvraag heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
- een uittreksel van de KvKdaterend van 26 maart 2019;
- een balans winst- en verliesrekening en BTW-aangifte van het tweede kwartaal van 2019;
- een kopie van haar Turkse paspoort, geldig tot en met [dato] 2021;
- een kopie van haar verblijfsdocument;
- diverse certificaten van gevolgde Pilates workshops;
- een kopie van haar huwelijksboekje;
- een uittreksel uit de BRP;
- referenties van klanten;
- in- en verkoopfacturen;
- afschriften van betaalrekeningen; en
- een bedrijfsovereenkomst.
Nadien heeft eiseres het volgende overgelegd:
- een ondernemingsplan ‘Pilates by Damla’ gedateerd 10 februari 2020, opgesteld door ICONIUM Financial Consultants.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor zij wil verblijven. In het bestreden besluit handhaaft verweerder zijn standpunt onverkort. Verweerder stelt onder meer dat niet is voldaan aan de documentatievereisten van bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000, waardoor niet beoordeeld kan worden of een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend met eiseres haar werkzaamheden als zelfstandige. Het ondernemingsplan biedt volgens verweerder onvoldoende inzicht in eiseres haar kennis en vaardigheden. De vakinhoudelijke expertise van eiseres moet met stukken worden aangetoond. De certificaten die eiseres bij haar ondernemingsplan heeft overgelegd zijn niet voorzien van een waardering van Nuffic of de SBB. Hierdoor is het voor verweerder niet mogelijk om de authenticiteit van de diploma’s vast te stellen. Verder is volgens verweerder het ondernemingsplan te algemeen, summier en onvoldoende onderbouwd met stukken voor wat betreft de markt- en concurrentieanalyse. Voor wat betreft de marktanalyse heeft eiseres een beschrijving gegeven van de markt, maar deze beschrijving is van algemene aard en is niet toegespitst op de branche en/of regio waarin haar onderneming actief is. Voor wat betreft de concurrentieanalyse heeft eiseres summier beschreven waarin zij zich ten opzichte van de concurrentie onderscheidt. Ook stelt verweerder zich op het standpunt dat het ondernemingsplan eveneens geen onderbouwde informatie over het marktaandeel, de marketing, de risico’s en het prijsbeleid bevat. Daarbij stelt verweerder dat de doelgroep summier en onvoldoende beschreven is. Verder acht verweerder eiseres’ financiële onderbouwing en exploitatiegegevens onvoldoende. De aanvraag is daarom niet voor advies voorgelegd aan de RvO, werkzaam onder de verantwoordelijkheid van de minister van EZK. Daarnaast ziet verweerder geen bijzondere omstandigheden om van de beleidsregels af te wijken en eiseres haar aanvraag toch in te willigen. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd.
3. Eiseres voert aan dat zij voldoende stukken heeft overgelegd om de aanvraag voor te leggen aan de minister van EZK. Ten onrechte meent verweerder dat het ondernemingsplan als zodanig niet voldoet aan de gestelde eisen en dat eiseres te weinig stukken heeft overgelegd. Verweerder beoordeelt het ondernemingsplan inhoudelijk, terwijl hij hiertoe niet bevoegd is. Eiseres is van mening dat het ondernemingsplan voldoende concreet is en goed inzicht geeft in de uitvoering van haar plannen. Eiseres bestrijdt het standpunt van verweerder dat de markt- en concurrentieanalyse en het financiële plan in het ondernemingsplan te algemeen zijn beschreven. Eiseres stelt onder andere dat verweerder miskent dat eiseres formeel geen arbeid mag verrichten en toch meerdere klanten bereid heeft gevonden om met haar te werken. Ook is eiseres van mening dat het niet mogelijk is om een meer gedetailleerde concurrentieanalyse te maken, omdat de data hiervoor niet voorhanden is. Verder meent verweerder ten onrechte dat niet is gebleken dat het financiële plan niet onderbouwd is. In het financiële plan is duidelijk aangegeven hoe eiseres haar omzetdoelstellingen wenst te realiseren. Eiseres doet tevens een beroep op het gelijkheidsbeginsel. In dit verband wijst eiseres naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 15 mei 2019en een tweetal uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 17 december 2019en 14 juli 2020. Verder merkt eiseres op dat verweerder geen eenduidige lijn heeft op grond waarvan zaken aan de RvO worden voorgelegd. Vrijwel geen enkel ondernemingsplan is in de ogen van verweerder voldoende. Uit het beleid blijkt niet hoe specifiek de markt- en concurrentieanalyse moeten zijn. Sinds 2017 zijn er nauwelijks ondernemingsplannen aan de minister van EZK voorgelegd. Eiseres stelt dat sprake is van willekeur en gebrek aan transparantie over wat wel en niet wordt voorgelegd. Verweerder is de afgelopen jaren een strengere toetsingsmaatstaf voor Turkse zelfstandigen gaan hanteren. Een dergelijke aanscherping van het beleid is in strijd met de standstill-bepaling.Bovendien is de hoorplicht geschonden.
4. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, is het aan eiseres om de gegevens en bescheiden te verschaffen die nodig zijn voor de beslissing op haar aanvraag en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Bijlage 8aa, behorend bij artikel 3.20a, vierde lid, van het VV 2000 en paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 beschrijven de bewijsmiddelen ten behoeve van een adviesaanvraag bij de RvO. De behoefte aan de onderneming in Nederland en de levensvatbaarheid moeten worden aangetoond met een ondernemingsplan dat, onder meer, een marktanalyse bevat toegespitst op het eigen product of de eigen dienst. De marktanalyse bevat minimaal informatie over de kenmerken van de specifieke markt, de doelgroep, de concurrentie (het onderscheidend vermogen), het potentieel marktaandeel, de marketing, de risico’s en het prijsbeleid. Ter financiële onderbouwing worden verschillende stukken verlangd, zoals BTW-aangiftes en
-beschikkingen, verkoopfacturen, bankafschriften, balans-, omzet- en resultaatprognoses. De marktanalyse dientverder gestaafd te worden met informatie over eiseres haar vakinhoudelijke kennis. Hiertoe zijn onder meer geschikt, ten eerste, afschriften van behaalde diploma’s voorzien van een waardering van de Nuffic/SBB, voor zover het een buitenlands diploma betreft en, ten tweede, arbeidsovereenkomst(en) en referenties van de voormalige dienstbetrekking(en). Het voornoemde staat ook vermeld op het door eiseres gebruikte aanvraagformulier.
5.1.De rechtbank overweegt allereerst dat eiseres niet wordt gevolgd in haar betoog dat niet bekend is wanneer een zaak aan de RvO wordt voorgelegd en wanneer niet. Zowel in het beleid neergelegd in paragraaf B6/4.5 van de Vc 2000 als op het aanvraagformulier is vermeld welke (financiële) gegevens dienen te worden overgelegd en dat deze moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde externe adviseur. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Statevolgt dat de gestelde documentatievereisten niet in strijd zijn met de standstill-bepaling. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de stelling van eiseres, dat vrijwel geen enkele aanvraag van een Turkse zelfstandige ondernemer ter advisering wordt voorgelegd, niet nader is onderbouwd.
5.2.Na het indienen van de aanvraag is het aan verweerder om aan de hand van het beleid vast te stellen of de door eiseres ingediende stukken voldoende zijn om de aanvraag voor advisering voor te kunnen leggen aan de RvO. De rechtbank benadrukt dat het dus aan verweerder is om een aanvraag als deze enkel te beoordelen op de compleetheid ervan. Als dat het geval is, beoordeelt de RvO de aanvraag en de daartoe overlegde stukken op inhoud, ter beantwoording van de vraag of de aanvrager met zijn activiteiten als ondernemer van toegevoegde waarde is voor de Nederlandse markt. In deze zaak is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet ter advisering aan de RvO is voorgelegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.3.De rechtbank stelt vast dat in het ondernemingsplan veel informatie wordt gegeven over de markt en de ontwikkelingen in de markt. Zoals verweerder ook heeft opgemerkt, vindt er echter geen vertaling plaats naar de onderneming van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat de marktanalyse enkel een algemene beschrijving van de fitnessmarkt als geheel bevat. Ook de risico’s voor eiseres en haar prijsbeleid ontbreken, alsook de concretisering en onderbouwing van haar doelgroep. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat de doelgroep summier en onvoldoende is beschreven. Eiseres heeft weliswaar een aantal groepen benoemd, maar heeft deze niet nader toegelicht. De rechtbank is verder van oordeel dat de in het ondernemingsplan opgenomen concurrentieanalyse algemeen van aard is. In de concurrentieanalyse zijn een vijftal concurrenten vermeld en welke werkzaamheden deze bedrijven verrichten. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat eiseres summier heeft omschreven hoe zij zich ten opzichte van de concurrentie onderscheidt en dat dit bovendien niet is onderbouwd met objectieve stukken. De rechtbank volgt verweerder eveneens in zijn stelling dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welke onderliggende gegevens de financiële overzichten in het ondernemingsplan zijn opgesteld.
5.4.Verder heeft eiseres haar vakinhoudelijke expertise niet onderbouwd. Zo zijn de door eiseres overgelegde certificaten niet voorzien van een waardering van de Nuffic of de SBB. Het ter zitting ingenomen standpunt van eiseres dat zij deze waardering niet kan krijgen, heeft eiseres niet nader onderbouwd terwijl dit wel op haar weg lag. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiseres in het ondernemingsplan kenbaar heeft gemaakt dat één van haar sterke punten is dat zij een hoge mate van opleiding en certificering geniet, terwijl zij dat in het geval van haar concurrent betwijfelt. De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling dat het vervolgens belangrijk is dat eiseres haar opleiding en certificering onderbouwd. Eiseres heeft dit echter nagelaten.
6. De rechtbank kan eiseres ook niet volgen in haar stelling dat verweerder heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door de aanvraag van eiseres niet ter beoordeling voor te leggen aan de RvO, terwijl in andere procedures aanvragen die zijn onderbouwd met een vergelijkbaar ondernemingsplan wel ter advisering aan de RvO zijn voorgelegd. Eiseres heeft onvoldoende concreet gemaakt in welk opzicht deze zaken vergelijkbaar zijn met haar geval. Eiseres heeft namelijk niet inzichtelijk gemaakt welke specifiek onderliggende (financiële) stukken zijn overgelegd in de andere zaken, terwijl juist het ondernemingsplan en de onderbouwende stukken in onderling verband van belang zijn voor de beoordeling van de (compleetheid van de) aanvraag.
7. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat, anders dan eiseres betoogt, van schending van de hoorplicht geen sprake is. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen door eiseres is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien van horen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.