ECLI:NL:RBDHA:2021:4054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
C/06/606171 / FTK RK 21/48
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

Op 20 januari 2021 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, vergezeld van een verzoek om verweersters te bevelen in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling. Tijdens de zitting op 15 april 2021 zijn verzoeker en zijn schuldhulpverleners gehoord, terwijl de verweersters, UWV en Dienst Gemeentelijke Belastingen (DGB), niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een totale schuld heeft van € 169.281,23 aan vijf schuldeisers, waarbij UWV en DGB respectievelijk € 7.841,84 en € 2.078,04 vorderen. De aangeboden schuldregeling, die door de andere schuldeisers is aanvaard, werd door UWV en DGB geweigerd. UWV verwees naar een boete die aan verzoeker was opgelegd, terwijl DGB stelde dat de schuldhulpverlener niet bij de NVVK was aangesloten.

De rechtbank overweegt dat het aan schuldeisers vrijstaat om volledige betaling van hun vorderingen te verlangen, maar dat zij onder bijzondere omstandigheden kunnen worden gedwongen om in te stemmen met een schuldregeling. De rechtbank oordeelt dat de weigering van DGB niet gerechtvaardigd is, aangezien aansluiting bij de NVVK geen wettelijke vereiste is. Wat betreft UWV stelt de rechtbank vast dat, hoewel het beleid van UWV inhoudt dat zij niet meewerkt aan een vrijwillig akkoord, dit niet uitsluit dat zij onder bepaalde voorwaarden kan worden bevolen om in te stemmen met de regeling. De rechtbank concludeert dat de aangeboden regeling het maximaal haalbare is, gezien de omstandigheden van verzoeker, en dat de belangen van de overige schuldeisers beter gediend zijn met de aanvaarding van de regeling. De rechtbank beveelt UWV om in te stemmen met de schuldregeling en wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/606171 / FT RK 21/48 en FT RK C/09/606172 / FT RK 21/49
vonnis van 22 april 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
tegen

1.UWV,

gevestigd te Amsterdam,
2. Dienst Gemeentelijke Belastingen,
gevestigd te Rotterdam,
verweersters,
Verweersters zullen afzonderlijk van elkaar worden aangeduid als respectievelijk ‘ UWV’ en ‘DGB’.

1.De procedure

1.1
Op 20 januari 2021 is door verzoeker tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen van verweersters in te stemmen met een door hem aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Ter terechtzitting van 15 april 2021 is verzoeker, vergezeld door [A] en [B], schuldhulpverleners bij Schuldbemiddeling Nederland B.V. en [Z] van Fivoor, hierover gehoord.
1.3
Verweersters zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting. Verweersters hebben hun reden van weigering schriftelijk kenbaar gemaakt.
1.4
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst heeft verzoeker een totale schuld van € 169.281,23 aan 5 schuldeisers.
2.2
De vorderingen van UWV en DGB op verzoeker bedragen respectievelijk € 7.841,84 en € 2.078.04. Dit is respectievelijk 4,63 % en 1,23 % van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoeker is een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een prognoseakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 0,8 % en 0,4 %, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen. Uit het overgelegde verzoekschrift is gebleken dat schuldenaar nadat het voorstel is gedaan, minimaal 32 uur per week werkt, zodat onder de huidige omstandigheden een uitkering aan de preferente en concurrente schuldeisers kan worden gedaan van respectievelijk 20,3 % en 10,15 % te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen. Aan het UWV is, in aanvulling op het aangeboden akkoord, nog voorgesteld dat de finale kwijting geen betrekking zou hebben op haar vorderingen, waardoor haar vordering uiteindelijk volledig zou worden voldaan. De overige crediteuren zijn hierover geïnformeerd.
2.4
De aangeboden schuldregeling is door verweersters geweigerd en door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
De verzoeker stelt dat verweersters in redelijkheid niet hebben kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die hij heeft aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
UWV heeft aan haar weigering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De vordering is voor een deel binnen een termijn van vijf jaar ontstaan en de vordering betreft een overtreding. Verzoeker heeft over de periode van mei 2014 tot en met september 2014 een uitkering ontvangen, terwijl hij hier geen recht op had. Daarom is door het UWV in mei 2016 een boete opgelegd. Het beleid van het UWV is dat zij niet meewerken met een schuldentraject in het geval van een boete.
3.3
DGB heeft aan haar weigering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De schuldbemiddelaar, Schuldbemiddeling Nederland BV, is geen lid van de NVVK.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling leidt er toe dat de schuldeisers afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Een verzoek om weigerende schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal alleen dan worden toegewezen als deze schuldeisers in redelijkheid de schuldregeling niet hebben kunnen weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen enerzijds het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoeker of van de schuldeisers die met de schuldregeling hebben ingestemd. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
Voor zover het DGB weigert mee te werken aan een buitengerechtelijke schuldenregeling omdat Schuldbemiddeling Nederland niet is aangesloten bij de NVVK, overweegt de rechtbank als volgt. Dat de schuldbemiddelaar moet zijn aangesloten bij het NVVK is geen wettelijk vereiste om de buitengerechtelijke schuldenregeling te mogen uitvoeren. Overeenkomstig Artikel 288 lid 2 sub b Fw juncto artikel 48 lid 1 sub C van de Wet het Consumentenkrediet (WCK) behoort een bewindvoerder tot de personen die bevoegd is een buitengerechtelijke schuldenregeling uit te voeren. Nu de schuldbemiddelaar bewindvoerder is, is aan deze wettelijke voorwaarde voldaan. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan het verweer van DBG.
4.3
Met betrekking tot de weigering door het UWV overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de omstandigheid dat het beleid van het UWV inhoudt dat zij niet mag meewerken aan een vrijwillig buitengerechtelijk akkoord, niet wegneemt dat zij onder de in artikel 287a Fw. vermelde voorwaarden kan worden bevolen in te stemmen met die regeling (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BM3975).
4.4
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het aanbod, inhoudende een prognosevoorstel, dat namens verzoeker is gedaan het maximaal haalbare is. Verzoeker werkt minimaal 32 uur per week. Daarnaast is verzoeker nog onder behandeling voor zijn psychische - en verslavingsproblematiek. Uit de stukken blijkt dat de verslavingsproblematiek sinds eind 2018 onder controle is. Dit geldt ook voor zijn psychische problematiek. Gelet op de behandelingen die verzoeker momenteel nog (in het kader van terugvalpreventie en/ of nazorg) ondergaat, is 32 uur per week werken voor nu het maximaal haalbare. Mocht verzoeker in de toekomst wel in staat zijn meer te werken, dan zal – nu sprake is van een prognoseakkoord - dit tijdens de buitengerechtelijke schuldenregeling ten goede komen van de schuldeisers.
4.5
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat het nu voorliggende buitengerechtelijk akkoord op grond van de huidige inkomsten van verzoeker – vergeleken met de wettelijke schuldsaneringsregeling – tot een gunstiger resultaat leidt in verband met de kosten die samenhangen met de wettelijke schuldsaneringsregeling, waaronder de vergoeding van de bewindvoerder.
4.6
Ook is het belang van de overige schuldeisers, evenals de belangen van verweerders, gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan. Het belang van verzoeker is gelegen in het feit dat hij buiten het wettelijk traject zijn schulden kan regelen. Dat is in overeenstemming met wat de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd.
4.7
Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verweersters in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. De rechtbank zal het verzoek dan ook toewijzen. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat zij het UWV zal bevelen in te stemmen met de schuldenregeling zoals die ook aan de overige schuldeisers is aangeboden, inhoudend dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 0,8 % en 0,4 %, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen. Het valt immers niet in te zien – en is ook in strijd met de gelijke behandeling van crediteuren van dezelfde rang – waarom de belangen van het UWV dienen te prevaleren boven die van de andere schuldeisers en zij wel haar volledige vordering betaald zou moeten krijgen. De omstandigheid dat de overige crediteuren over het afwijkende (100%) aanbod aan UWV zijn geïnformeerd, maakt dat niet anders.
4.8
Verzoeker heeft ook een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend. Het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt toegewezen. Verzoeker heeft dan ook geen belang meer bij haar verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Dat verzoek zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
beveelt verweerster in te stemmen met de onder 2.3 bedoelde schuldregeling, inhoudend dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 0,8 % en 0,4 %, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen;
5.2
wijst af het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. R.G.C. Veneman, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2021 in tegenwoordigheid van D.D. Elsayed-Vorst, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen de schuldeisers die het verzoek betrof gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.