ECLI:NL:RBDHA:2021:4614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
AWB20/2629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de middelen van bestaan voor verblijf in Nederland van een vreemdeling met Turkse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling met de Turkse nationaliteit, die verblijf in Nederland wenst bij zijn moeder. De eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had afgewezen op grond van onvoldoende middelen van bestaan van de referente, zijn moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ziektewetuitkering van de referente op zichzelf niet voldoende is, maar dat de vraag is of de algemene heffingskorting kan worden meegeteld bij de beoordeling van de middelen van bestaan. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, maar dat de motivering van het bestreden besluit gebrekkig is. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser en draagt hem op het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/2629
V-nummer: [#]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. D. Schaap
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. N. Hamzaoui.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 maart 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 25 februari 2021 in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 2001 en heeft de Turkse nationaliteit. Hij wenst verblijf in Nederland bij zijn moeder [naam 2] (referente).
2. Bij besluit van 7 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlening van een mvv [1] afgewezen, omdat referente niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Referente ontvangt een ziektewetuitkering die duurzaam is, maar niet voldoende. Daarnaast is opgemerkt dat inkomsten uit toeslagen niet kunnen worden meegeteld bij het SV-loon/inkomen. Verweerder heeft tot slot overwogen dat de afwijzing van eisers aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. [2]
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd en het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij in aanvulling op het primaire besluit overwogen dat het beroep op de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaken Chakroun en Khachab [3] niet leidt tot het oordeel dat de aanvraag dient te worden ingewilligd. De algemene heffingskorting kan het netto-inkomen van een referent en van zijn of haar fiscaal partner verhogen, maar in dit geval is er geen sprake van fiscale partners. Alleen al hierom kan geen rekening worden gehouden met een eventuele algemene heffingskorting. Ook wordt van belang geacht dat referente een beroep doet op sociale bijstand.
4. Eiser voert aan dat erkend wordt dat referente en eiser geen fiscaal partner van elkaar zijn, maar dat dit ook niet nodig is om tot een individuele beoordeling over te kunnen gaan en daarbij de door eiser te ontvangen algemene heffingskorting te betrekken. Eiser stelt dat het er niet alleen om gaat of alleen het inkomen van referente als voldoende kwalificeert, maar of het gezamenlijk inkomen van referente en eiser na aankomst van eiser in Nederland als zodanig kan worden aangemerkt. Dat de algemene heffingskorting alleen bij fiscale partners zou mogen worden meegerekend en niet in de situatie van eiser en referente, wordt door verweerder gesteld, maar niet uitgelegd. Tot slot stelt eiser dat referente niet langer aanspraak kan maken op de toeslag op grond van de Toeslagenwet die zij nu nog wel ontvangt, als eiser zich bij haar voegt.
5. Ter zitting heeft eiser nogmaals [4] een beroep gedaan op uitspraken van de Afdeling [5] van 20 november 2015 [6] en van 3 oktober 2016 met annotatie van mr. M. Wiersma. [7] In de eerste uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat bij de concrete beoordeling waartoe het arrest Chakroun dwingt, alle aangevoerde individuele omstandigheden moeten worden betrokken. In de tweede uitspraak ging het om de vraag of rekening had moeten worden gehouden met de algemene heffingskorting die referent toekomt. Volgens eiser is het uitgangspunt dat de heffingskorting aan de kant van referent meegeteld kan worden. Tot slot heeft eiser een beroep gedaan op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 25 november 2016 met annotatie van mr. M. Wiersma. [8] Dat het hier gaat om moeder en zoon maakt de situatie afwijkend, maar dit doet niet af aan de toepasbaarheid van de regels, aldus eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan dezelfde voorwaarden als die voor een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Een dergelijke vergunning wordt geweigerd indien de vreemdeling of de persoon bij wie hij wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. [9]
7. Niet in geschil is dat de ziektewetuitkering van referente op zichzelf niet voldoende is. In geschil is de vraag of er sprake is van voldoende middelen van bestaan [10] , gelet op de algemene heffingskorting.
8. In het arrest Chakroun is overwogen dat de lidstaten wel een bepaald referentiebedrag kunnen vaststellen, maar dat zij niet een minimuminkomen kunnen bepalen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan, zonder enige concrete beoordeling van de situatie van iedere aanvrager. Deze concrete beoordeling houdt in dat alle aangevoerde individuele omstandigheden bij de beoordeling moeten worden betrokken. [11]
9. De aanvrager verschaft de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [12] Dat geldt ook voor een vreemdeling die niet voldoet aan de in artikel 3.74, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb [13] neergelegde norm en met een beroep op individuele omstandigheden aanvoert in een situatie te verkeren waarin toch aan het middelenvereiste is voldaan.
10. Het ligt op de weg van eiser om individuele omstandigheden aan te voeren. In dit geval heeft eiser al in het bezwaarschrift voorgerekend dat hij recht heeft op de € 2.499 algemene heffingskorting per jaar [14] waarop iedere ingezetene in beginsel aanspraak heeft. Dit gaat om een bedrag van € 208,25 per maand. Ter onderbouwing is de tabel van de Algemene heffingskorting 2019 van de belastingdienst overgelegd. Ook is verwezen naar uitspraken van de Afdeling. [15] De kale ziektewetuitkering van verzoekster vermeerderd met het bedrag aan algemene heffingskorting ligt volgens eiser hoger dan het normbedrag.
11. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd waarom er sprake moet zijn van fiscale partners om de algemene heffingskorting bij de beoordeling te betrekken of het inkomen van referente als voldoende kwalificeert. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit moet worden vernietigd vanwege het gebrek in de motivering, en dus van schending van artikel 7:12 van de Awb. [16]
12. Verweerder heeft in zijn verweerschrift echter alsnog voldoende uitgelegd waarom het enkele feit dat eiser bij vestiging in Nederland recht heeft op algemene heffingskorting niet leidt tot het oordeel dat referente daarmee alsnog aan het middelenvereiste voldoet en/of dat verweerder dient af te wijken van de standaard minimumnorm, omdat eiser en referente samen kunnen rondkomen van de inkomsten van referente. Verweerder heeft uitgelegd dat voordat eiser de heffingskorting zal ontvangen hij een bron van inkomsten moet hebben. Er is niet gebleken dat eiser inkomsten uit loondienst zal hebben in Nederland, waarover eiser de loonheffingskorting kan laten toepassen. Wanneer eiser een uitkering gaat ontvangen zal hij inderdaad heffingskorting krijgen, maar dat is juist wat voorkomen dient te worden: een beroep op de publieke middelen.
13. Omdat de gebreken (in het verweerschrift) zijn hersteld blijft de afwijzing van de aanvraag in stand. De rechtbank ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.086 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. [17]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat alle rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068 (duizendachtenzestig euro);
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178 (honderdachtenzeventig euro) te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 maart 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Van respectievelijk 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117 en 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285.
4.Eerder ook al in zijn bezwaarschrift.
5.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.JV 2016/12, ECLI:NL:RVS:2015:3659.
7.JV 2016/304, ECLI:RVS:2016:2719.
9.Zie artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf B1/4.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
10.Zie artikel 3.74 van het Vreemdelingenbesluit 2000.
11.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:839.
12.Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
13.Vreemdelingenbesluit 2000.
14.Anno 2019.
15.JV 2016/12, ECLI:NL:RVS:2015:3659 en JV 2016/304, ECLI:RVS:2016:2719.
16.Algemene wet bestuursrecht.
17.Artikel 8:74, eerste lid, van de Awb.