ECLI:NL:RBDHA:2021:4808
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing uitstel van vertrek voor Iraakse vreemdeling op basis van medische zorg toegankelijkheid
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Iraakse vreemdeling die verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die in Nederland verblijft, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was ingetrokken. Eiser heeft meerdere asielaanvragen ingediend, maar geen daarvan heeft geleid tot rechtmatig verblijf. In 2019 verzocht hij om uitstel van vertrek, omdat hij stelde dat de benodigde medische zorg en medicijnen in Irak niet toegankelijk waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag om uitstel van vertrek heeft afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Dit advies concludeerde dat de noodzakelijke medische zorg en medicijnen in Irak beschikbaar zijn, en dat eiser in staat is om te reizen. Eiser heeft echter betoogd dat hij geen toegang heeft tot de medische zorg in Irak, omdat hij afkomstig is uit Mosul en de zorginstellingen in Bagdad zijn gevestigd, wat een afstand van meer dan 400 km met zich meebrengt.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de medische zorg in Irak niet toegankelijk is. De rechtbank benadrukte dat het BMA-advies zorgvuldig was en dat eiser geen contra-expertise had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de toegankelijkheid van de medische zorg in Irak. Aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg niet toegankelijk is, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.