ECLI:NL:RBDHA:2021:4808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitstel van vertrek voor Iraakse vreemdeling op basis van medische zorg toegankelijkheid

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een Iraakse vreemdeling die verzocht om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die in Nederland verblijft, had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze was ingetrokken. Eiser heeft meerdere asielaanvragen ingediend, maar geen daarvan heeft geleid tot rechtmatig verblijf. In 2019 verzocht hij om uitstel van vertrek, omdat hij stelde dat de benodigde medische zorg en medicijnen in Irak niet toegankelijk waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag om uitstel van vertrek heeft afgewezen, onder verwijzing naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Dit advies concludeerde dat de noodzakelijke medische zorg en medicijnen in Irak beschikbaar zijn, en dat eiser in staat is om te reizen. Eiser heeft echter betoogd dat hij geen toegang heeft tot de medische zorg in Irak, omdat hij afkomstig is uit Mosul en de zorginstellingen in Bagdad zijn gevestigd, wat een afstand van meer dan 400 km met zich meebrengt.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de medische zorg in Irak niet toegankelijk is. De rechtbank benadrukte dat het BMA-advies zorgvuldig was en dat eiser geen contra-expertise had overgelegd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om nader onderzoek te doen naar de toegankelijkheid van de medische zorg in Irak. Aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg niet toegankelijk is, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4185

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Özcan-Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 21 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Mevrouw S. Mardo nam als tolk deel aan de zitting. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1980 en bezit de Iraakse nationaliteit. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
2. Bij besluit van 3 juli 2008 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van (toenmalig) artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw 2000). Bij besluit van 28 juni 2010 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken vanwege het vervallen van het categoriaal beschermingsbeleid. Het beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, op 18 juli 2011 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het hoger beroep van eiser tegen de uitspraak kennelijk ongegrond verklaard bij uitspraak van 31 juli 2012.
3. Eiser heeft nadien zes opvolgende asielaanvragen ingediend. Geen van deze aanvragen hebben geresulteerd in rechtmatig verblijf. Een zevende opvolgende asielaanvraag is in behandeling. Daarnaast heeft eiser op 8 augustus 2019 verzocht om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000.
4. Het Bureau Medische Advisering (het BMA) heeft op 24 oktober 2019 op verzoek van verweerder een advies uitgebracht. Uit het advies volgt dat het achterwege blijven van medische behandeling weliswaar kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, maar dat de noodzakelijke medicijnen en medische behandeling in Irak aanwezig zijn. Verder blijkt uit het advies dat eiser in staat is om te reizen, maar dat medische begeleiding tijdens de reis door een (psychiatrisch) verpleegkundige noodzakelijk is vanwege het risico van een suïcidepoging of aanval van epilepsie onder stress. Daarnaast heeft het BMA aanbevolen dat eiser bij terugkeer een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt en voldoende medicatie om de reis te overbruggen.
5. Verweerder heeft eisers aanvraag om uitstel van vertrek, onder verwijzing van het advies van BMA, afgewezen, omdat uit het advies volgt dat de noodzakelijke medicatie en behandeling in Irak aanwezig is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg niet toegankelijk is voor hem. Het BMA heeft in het advies als voorbeeld instellingen in Bagdad genomen, maar dit is geen uitputtende lijst van de instellingen in Irak. Dit betekent volgens verweerder dus niet dat de medische zorg enkel beschikbaar is in Bagdad. Eiser heeft dit volgens verweerder ook niet onderbouwd. Voor zover eiser stelt dat hij geen toegang heeft tot Bagdad of dat hij zich als Soenniet niet (veilig) kan vestigen in Bagdad, blijkt dit volgens verweerder niet uit de door eiser overgelegde stukken. Hoewel eiser diverse stukken heeft overgelegd, zijn deze stukken volgens verweerder algemeen van aard en daarmee onvoldoende. Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet dat hij de medische zorg niet kan bekostigen.
6. Verweerder heeft in het bezwaarschrift van eiser geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. Hij heeft de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd en het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en stelt dat hij in Irak geen toegang heeft tot de medische zorg. Naast dat hij niet kan terugkeren naar Irak, wijst hij erop dat hij afkomstig is uit Mosul en de instellingen in het advies van BMA allemaal zijn gevestigd in Bagdad. Dit maakt de medische zorg feitelijk niet toegankelijk voor hem, omdat de afstand tussen Mosul en Bagdad ruim 400 km is en hij niet in staat is om deze afstand (zonder begeleiding) te overbruggen. Verder stelt eiser dat hij als non-resident geen toegang heeft tot Bagdad en hij zich als Soenniet niet kan handhaven in Bagdad. Hij doet daarbij een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 9 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1612). Omdat hij geen banden heeft met Bagdad zal hij feitelijk geen toegang krijgen tot Bagdad, want hiervoor is vereist dat hij verklaringen kan overhandigen van twee sponsoren en een Mukthar. Juist omdat hij geen banden heeft met Bagdad is dit een onmogelijke opgave. Daar komt bij dat hij als Soenniet snel verdacht zal worden van banden met de Islamitische Staat. In dit kader verwijst hij naar het rapport van EASO van september 2020. Zijn opname in kliniek Veldzicht is volgens hem een indicatie dat hij kwetsbaar is en de medische zorg in Irak feitelijk niet toegankelijk is, nog daargelaten dat de medicijnen voor hem niet betaalbaar zijn. Tot slot wijst eiser erop dat hij afhankelijk is van thuiszorg en dit niet aanwezig is in Mosul.
8. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder terecht geen nader onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in Irak die eiser nodig heeft. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
8.1.
Een advies van BMA is een deskundigenadvies, wat gebaseerd is op informatie verstrekt door de behandelaars van de vreemdeling. Wanneer dit advies zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is, mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van het advies. Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd.
8.2.
Niet in geschil is dat het achterwege blijven van medische behandeling kan leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. In geschil is of de noodzakelijke medicijnen en medische behandeling in Irak toegankelijk zijn. Blijkens het advies van BMA is eiser in staat om te reizen met gangbare vervoermiddelen en zijn de voor hem noodzakelijke medische behandeling(en) en medicijnen beschikbaar in zijn land van herkomst. Hoewel in het advies van BMA (zorg)instellingen en apotheken in Bagdad worden genoemd waar de benodigde behandeling(en) en medicijnen beschikbaar zijn, stelt verweerder terecht dat het advies geen uitputtende lijst bevat met alle medische instellingen in het gehele land waar deze zorg en medicatie beschikbaar is. Uit het Protocol Bureau Medische Advisering blijkt dat de medische instellingen die worden genoemd in het advies voorbeelden zijn van instellingen waar een behandeling of medicijn beschikbaar is en niet geïnterpreteerd moeten worden als de enige instelling in dat land waar die behandeling of medicijn beschikbaar is. De niet nader onderbouwde stelling van eiser dat behandeling enkel in Bagdad mogelijk zou zijn, wordt dan ook niet gevolgd. Dit geldt ook voor de niet nader onderbouwde stelling dat hij niet kan reizen. Evenmin heeft eiser aangetoond dat de genoemde medische zorg en medicijnen niet in Bagdad voor hem toegankelijk zou zijn. Nu eiser in staat kan worden geacht te reizen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de benodigde medische zorg en medicijnen niet voor hem toegankelijk zijn in zijn land van herkomst.
8.3.
Voorts heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat de benodigde medische zorg en medicatie om financiële redenen voor hem niet toegankelijk is. Dit mocht verweerder wel van eiser verwachten. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2392).
8.4.
Voor zover eiser stelt dat hij afhankelijk is van thuiszorg dan wel mantelzorg, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit het advies van BMA volgt dat eiser kan reizen en mantelzorg niet vereist is voor het slagen van zijn medische behandeling. In dit kader is verder van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen familie of sociaal netwerk in Irak heeft die hem begeleiding of ondersteuning kan bieden. Voor zover eiser betoogt dat uit zijn opname in kliniek Veldzicht blijkt dat hij (medische) ondersteuning nodig heeft, stelt de rechtbank vast dat hij is opgenomen op 8 juni 2020 en de opname dus dateert van na het bestreden besluit. Dit valt buiten de omvang van het geschil, omdat de rechtbank in dit soort geschillen een besluit toetst aan de hand van de feiten en omstandigheden van ten tijde het bestreden besluit.
8.5.
Nu eiser er niet in is geslaagd om te onderbouwen dat de medische zorg en medicatie in Irak voor hem niet toegankelijk is, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding voor verweerder om nader onderzoek te doen en kon verweerder uitgaan van de juistheid en volledigheid van het advies van BMA. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2629). Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat om tot het oordeel te komen dat uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
8.6.
Voor zover eiser in deze procedure zich beroept op asielmotieven, merkt de rechtbank op dat, zoals door verweerder is aangegeven in het verweerschrift, deze zullen worden meegenomen in de asielprocedure van eiser.
9. Tot slot faalt het betoog van eiser dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Volgens vaste rechtspraak mag in bezwaar van horen worden afgezien indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Of sprake is van een hoorplicht, wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, gelezen in samenhang met de motivering van het primaire besluit. Wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd kon op voorhand niet tot een andersluidend besluit leiden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft afgezien van het horen in bezwaar.
10. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2021.
De rechter is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.