In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 164, lid 9, van de Wegenverkeerswet (WVW). Verzoeker, die verdacht werd van overtreding van artikel 163, tweede lid, van de WVW en belediging van een ambtenaar, had zijn rijbewijs op 16 juni 2020 moeten inleveren. De officier van justitie had besloten het rijbewijs voor zes maanden in te houden. Verzoeker diende een klaagschrift in, waarop de rechtbank op 28 juli 2020 de teruggave van het rijbewijs per 15 september 2020 bevolkte. Op 24 september 2020 werd verzoeker vrijgesproken van de overtreding, maar veroordeeld voor belediging van een ambtenaar.
De rechtbank heeft het verzoek op 13 april 2021 behandeld, waarbij verzoeker niet aanwezig was, maar zijn advocaat en de officier van justitie wel. Verzoeker vroeg om een schadevergoeding van € 920,- voor de periode dat hij zijn rijbewijs niet had, en om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de beklagprocedure en het onderhavige verzoek, in totaal € 1.970,-. De officier van justitie steunde het verzoek.
De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 164, lid 9, van de WVW een vergoeding kan worden toegekend voor de schade die verzoeker heeft geleden door de invordering van zijn rijbewijs. De rechtbank kende verzoeker een schadevergoeding toe van € 10,- per dag voor de 92 dagen dat hij zijn rijbewijs moest missen, wat resulteerde in een bedrag van € 920,-. Daarnaast werd besloten om de kosten van de beklagprocedure en het verzoekschrift te vergoeden, wat leidde tot een totaalbedrag van € 1.970,- dat aan verzoeker werd toegekend.