ECLI:NL:RBDHA:2021:5007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6396
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoeging rechtsbijstand op basis van bedrijfsmatig handelen en noodzakelijkheid voor voortbestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging aan eiser door het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser, die juridische werkzaamheden voor een derde verrichtte, had een toevoeging aangevraagd om een civielrechtelijke procedure te kunnen voeren, omdat er een geschil was ontstaan over de betaling van deze werkzaamheden. Het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de procedure noodzakelijk was voor het voortbestaan van het bedrijf van eiser. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank overweegt dat eiser geen financiële informatie heeft verstrekt die nodig is om te beoordelen of de toevoeging kan worden verleend. De rechtbank wijst erop dat volgens de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) rechtsbijstand niet wordt verleend indien het rechtsbelang betrekking heeft op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf, tenzij de voortzetting daarvan afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand. Eiser heeft aangevoerd dat zijn bedrijf inmiddels is opgeheven en dat zijn vordering niet verloren mag gaan, maar de rechtbank oordeelt dat het aan eiser is om de gevraagde financiële stukken aan te leveren.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond over het recht op toegang tot de rechter niet opgaat, omdat eiser niet heeft voldaan aan de informatieverplichting. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de besluiten van verweerder. Eiser kan in hoger beroep gaan indien hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6396

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2020 heeft verweerder een aanvraag voor een toevoeging aan eiser afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 april 2021 via een Skype-verbinding. Eiser was daarbij aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over ?
1. Eiser heeft met zijn bedrijf ( [bedrijf] ) juridische werkzaamheden voor een derde verricht. Vervolgens is een geschil ontstaan over de betaling van deze werkzaamheden. Omdat de derde niet tot betaling overgaat, wil eiser daarover een civielrechtelijke procedure gaan voeren. Hiervoor heeft hij een advocaat ingeschakeld. De advocaat heeft vervolgens een toevoeging aangevraagd.
2 Verweerder vindt dat eiser niet in aanmerking komt voor een toevoeging. Er is namelijk niet gebleken dat de procedure noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf. Er zijn geen financiële stukken overgelegd zodat geen inzicht bestaat in de financiële positie van de onderneming.
Wat vinden partijen in beroep ?
3 Volgens eiser heeft verweerder in een vergelijkbare zaak wel een toevoeging verleend (kenmerken 1IO3652 en 3KK5365). Verder zegt eiser dat zijn bedrijf inmiddels is opgeheven zodat het voortbestaan van zijn bedrijf door de kwestie wel degelijk is bedreigd. Verweerder heeft zich niet gehouden aan een eerdere uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBDHA:2019:1592). Verder vindt eiser dat zijn vordering niet verloren mag gaan en te gelde moet kunnen worden gemaakt vanwege het recht op toegang tot de rechter als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4 Verweerder heeft op het beroep gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank ?
5 Verweerder heeft artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) toegepast. In die bepaling staat dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
6 Niet in geschil is dat de toevoeging is aangevraagd voor een geschil dat samenhangt met bedrijfsmatig handelen. In zo’n geval kan alleen bij uitzondering een toevoeging worden verstrekt. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, moet verweerder over financiële informatie beschikken. In reactie op de aanvraag heeft verweerder aan eiser duidelijk gemaakt welke stukken hij moet aanleveren. Vaststaat dat eiser de gevraagde informatie niet heeft verstrekt.
7 De beroepsgrond over het recht op toegang tot de rechter gaat gezien het vorenstaande al niet op. Het is immers aan eiser om de gevraagde stukken te verstrekken teneinde een inhoudelijke beoordeling over de toevoeging mogelijk te maken. Voor zover eiser vindt dat de toegang tot de rechter hem wordt onthouden omdat hij zijn belangen in de onderliggende civiele procedure niet naar voren kan brengen, wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1723). In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb niet in strijd is met het bepaalde in de artikelen 6 en 13 van het EVRM. Kort gezegd dient een ondernemer in het kader van een verantwoorde bedrijfsvoering rekening te houden met rechtsbijstandskosten in civiele procedures die voortvloeien uit zijn bedrijf.
8 De verwijzing van eiser ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4259) gaat niet op. Die uitspraak betreft immers artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 2 van de Wrb en dus een ander deel van de bepaling dan hier aan de orde is. De overige beroepsgronden zijn een herhaling van wat eiser in de bezwaarprocedure heeft aangevoerd en waarop verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan. Eiser heeft niet aangegeven waarom de reactie van verweerder niet deugt. Deze beroepsgronden slagen al hierom niet.
Conclusies
9 Het beroep is ongegrond. Nu de besluiten van verweerder rechtmatig zijn, gaat de rechtbank niet mee in het verzoek van eiser op de zitting om een redelijk uurtarief voor verletkosten vast te stellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak ?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.