ECLI:NL:RBDHA:2021:5010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4621
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand voor bedrijfsmatig handelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser had een aanvraag ingediend voor een toevoeging voor rechtsbijstand, omdat hij juridische werkzaamheden voor een derde had verricht en een geschil had over de betaling daarvan. De Raad voor Rechtsbijstand heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat de procedure noodzakelijk was voor het voortbestaan van zijn bedrijf. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat zijn recht op toegang tot de rechter werd geschonden.

De rechtbank overwoog dat het aan eiser was om de benodigde financiële informatie te verstrekken, zodat de Raad voor Rechtsbijstand een inhoudelijke beoordeling kon maken. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag rechtmatig was, omdat eiser niet had voldaan aan de eisen die gesteld werden voor het verkrijgen van een toevoeging in het kader van bedrijfsmatig handelen. De rechtbank verwierp ook de beroepsgrond van eiser over de schending van zijn recht op toegang tot de rechter, omdat de relevante wetgeving niet in strijd was met het EVRM.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en bevestigde de besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand. Eiser werd erop gewezen dat hij binnen zes weken na de uitspraak een hogerberoepschrift kon indienen als hij het niet eens was met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4621

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Wijnstra).

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2020 heeft verweerder de aanvraag om een toevoeging voor eiser afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 7 april 2021 via Skype. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over ?
1. Eiser heeft met zijn bedrijf ( [bedrijf] ) juridische werkzaamheden voor een derde verricht. Vervolgens is een geschil ontstaan over de betaling van deze werkzaamheden. Omdat de derde niet tot betaling overgaat, wil eiser daarover een civielrechtelijke procedure voeren. Hiervoor heeft hij een advocaat ingeschakeld. De advocaat heeft vervolgens een toevoeging aangevraagd.
2 Verweerder vindt dat eiser niet in aanmerking komt voor een toevoeging. Er is namelijk niet gebleken dat de procedure noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf. Er zijn geen financiële stukken overgelegd, zodat geen inzicht bestaat in de financiële positie van de onderneming.
Wat vinden partijen in beroep ?
3 Volgens eiser handelt verweerder in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door hem het recht op toegang tot de rechter te ontzeggen. Eiser verwijst voor dit standpunt naar literatuur en arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
4 Verweerder heeft op het beroep gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank ?
5 Verweerder heeft artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 1, van de Wet op de rechtsbijstand toegepast. In die bepaling staat dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
6 Niet in geschil is dat de toevoeging is aangevraagd voor een geschil dat samenhangt met bedrijfsmatig handelen. In zo’n geval kan alleen bij uitzondering een toevoeging worden verstrekt. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, moet verweerder over financiële informatie beschikken. In reactie op de aanvraag heeft verweerder aan eiser duidelijk gemaakt welke stukken hij moet aanleveren. Vaststaat dat eiser de gevraagde informatie niet heeft verstrekt.
7 De beroepsgrond over het recht op toegang tot de rechter gaat gezien het vorenstaande al niet op. Het is immers aan eiser om de gevraagde stukken te verstrekken teneinde een inhoudelijke beoordeling over de toevoeging mogelijk te maken. De verwijzing van eiser ter zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4259) gaat niet op. Die uitspraak betreft immers artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, sub 2 van de Wrb en dus een ander deel van de bepaling dan hier aan de orde is. Voor zover eiser vindt dat de toegang tot de rechter hem wordt onthouden omdat hij zijn belangen in de onderliggende civiele procedure niet naar voren kan brengen, wijst de rechtbank op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1723). In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb niet in strijd is met het bepaalde in de artikelen 6 en 13 van het EVRM. Kort gezegd dient een ondernemer in het kader van een verantwoorde bedrijfsvoering rekening te houden met rechtsbijstandskosten in civiele procedures die voortvloeien uit zijn bedrijf. De literatuur en de arresten waar eiser naar heeft verwezen, kunnen hem niet baten. Die gaan immers over griffierecht en daar is eiser in deze toevoegingsprocedure van vrijgesteld.
Conclusies
8 Het beroep is ongegrond. Nu de besluiten van verweerder rechtmatig zijn, gaat de rechtbank niet mee in het verzoek van eiser op de zitting om een redelijk uurtarief voor verletkosten vast te stellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Dit is de uitspraak van mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak ?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.