ECLI:NL:RBDHA:2021:5158

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 1440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning AOW-pensioen naar norm van gehuwde en beoordeling van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een AOW-pensioen aan eiser, die met ingang van 8 september 2019 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) had aangevraagd. Verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), heeft het pensioen aan eiser toegekend naar de norm van een gehuwde, omdat hij en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn echtgenote sinds 2005/2006 niet meer samenwonen en hun affectieve relatie is verbroken. Echter, er is sprake van financiële verwevenheid en een zekere mate van onderling contact en wederzijde zorg. Eiser heeft aangevoerd dat hij en zijn echtgenote wel degelijk duurzaam gescheiden leven, maar de rechtbank oordeelt dat de feiten en omstandigheden, waaronder gezamenlijke eigendom van een woning en een gezamenlijke bankrekening, erop wijzen dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser voor de toepassing van de AOW als gehuwde moet worden aangemerkt. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1440

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.C.M. van Es),
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: J.Y. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 18 juli 2019 (primair besluit) heeft verweerder met ingang van
8 september 2019 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan eiser toegekend naar de norm van een gehuwde.
In het besluit van 9 januari 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft daarna nog aanvullende gronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via skype plaatsgevonden op 31 maart 2021. Daaraan hebben deelgenomen eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn dochter, en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is gehuwd met [echtgenote] (echtgenote). In 2005 is de relatie tussen eiser en zijn echtgenote verbroken en sinds 2006 wonen zij niet meer op hetzelfde adres. Het huwelijk is niet formeel ontbonden.
1.2
Eiser heeft op 20 mei 2019 een AOW-pensioen aangevraagd in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 8 september 2019. Bij het primaire besluit heeft verweerder per laatstgenoemde datum een AOW-pensioen aan eiser toegekend naar de norm van een gehuwde.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven. Eiser heeft daarom recht op een AOW-pensioen naar de norm van een gehuwde.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft daartegen - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Er is wel degelijk sprake van duurzaam gescheiden leven. Eiser en zijn echtgenote hebben hun relatie verbroken en hebben niet de intentie hun relatie of samenleving te hervatten. De zeer lange tijd die is verstreken sinds zij uit elkaar zijn, duidt er volgens eiser evident op dat de samenleving door de wil van beiden is beëindigd en dat dit als een bestendig bedoelde situatie dient te worden beschouwd. Eiser stelt dat de omgeving dat ook weet en verwijst in dit verband naar de in bezwaar ingebrachte verklaringen van familieleden, vrienden en kennissen. Eisers echtgenote heeft eiser af en toe geholpen met zijn zaak in de periode dat hun dochter hier om gezondheidsklachten niet toe in staat was. Ten aanzien van eisers woning stelt eiser dat zijn echtgenote destijds uitsluitend in verband met de financiering borg heeft gestaan voor de hypotheek en heeft meegetekend voor zijn woning. De vaste lasten en de hypotheek zijn volledig door eiser zelf bekostigd. De bankrekening van eisers kapsalon, die eerder mede op naam van zijn echtgenote stond, staat nu alleen op naam van eiser. Eiser en zijn echtgenote hebben alleen zakelijk contact of contact over hun kinderen. De sleutel van eisers woning die zijn echtgenote tijdens zijn vakanties in bezit heeft gehad, was alleen bestemd voor calamiteiten. Eiser is sinds 2006 niet meer in de woning van zijn echtgenote geweest.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2
Volgens vaste rechtspraak is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één hunner gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door hen beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Volgens vaste rechtspraak kan in het algemeen worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar is het niet uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. [1] De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant. [2]
4.3
Het gaat hier om de situatie op 8 september 2019. Vaststaat dat eiser en zijn echtgenote sinds 2005/2006 niet meer in dezelfde woning wonen en hun affectieve relatie sindsdien is verbroken. Tot aan de datum in geding is echter naar het oordeel van de rechtbank sprake gebleven van een financiële verwevenheid en een zekere mate van onderling contact en wederzijde zorg. Eiser en zijn echtgenote zijn tot op heden niet formeel van elkaar gescheiden. Verder staat vast dat de echtgenote garant heeft gestaan voor de aankoop van de woning waarin eiser sinds 2006 woont en dat die woning (tot op heden) gezamenlijk eigendom van hen is. Verder was op de datum in geding sprake van een gezamenlijke zakelijke bankrekening. Verder staat vast dat de echtgenote van eiser nog regelmatig met de dochter van haar en eiser naar Marokko gaat voor familiebezoek en dat niet alle familieleden van eiser op de hoogte zijn gebracht van het feit dat de relatie tussen eiser en zijn echtgenote is verbroken. Ook is er regelmatig contact tussen eiser en zijn echtgenote, beschikt zij tijdens vakanties van eiser dan wel ziekte van hun dochter over de sleutel van zijn woning om post te verzorgen en heeft eisers echtgenote hem geholpen met zijn administratie toen hun dochter dit vanwege haar gezondheid niet kon doen. Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat op de datum in geding naar de maatstaf van vaste rechtspraak geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. Uit vaste rechtspraak volgt dat de redenen waarom eiser en zijn echtgenote voornoemde afspraken en keuzes hebben gemaakt, bij de beoordeling geen rol spelen, het gaat om de blote feiten. [3] Wat eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser heeft verwezen naar de door hem overgelegde verklaringen van familieleden. Die geven geen aanleiding voor een ander oordeel, nu daaruit (uitsluitend) volgt dat er tussen eiser en zijn echtgenote geen affectieve relatie meer bestaat, hetgeen niet in geschil is. Voor zover er na de datum in geding wijzigingen zijn opgetreden in de feitelijke situatie (zoals voor wat betreft de gezamenlijke bankrekening), is dat voor de beoordeling van de situatie per de datum in geding niet relevant.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser en zijn echtgenote niet duurzaam gescheiden leven, gelet op hun financiële verwevenheid en een zekere mate van onderling contact en wederzijde zorg. Daarom is eiser voor toepassing van de AOW terecht als gehuwde aangemerkt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2021.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
2.Zie de uitspraken van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093, en van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3019.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 2 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2061.