ECLI:NL:RBDHA:2021:5252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
AWB 20/7337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het verblijfsrecht van een vreemdeling op basis van verdenking van een strafbaar feit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser, een vreemdeling, op basis van verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eiser had een verblijfsrecht in Spanje en verbleef in Nederland binnen de vrije termijn van 90 dagen, zoals geregeld in artikel 12 van de Vreemdelingenwet (Vw).

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 april 2020 een bevel tot onmiddellijke terugkeer naar Spanje aan eiser gegeven, omdat hij op dat moment werd verdacht van witwassen, een strafbaar feit dat volgens het Wetboek van Strafrecht kan leiden tot een gevangenisstraf van maximaal zes jaar. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar kennelijk ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 12 maart 2021 is eiser, ondanks bericht van verhindering, niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op juiste gronden het verblijfsrecht van eiser had beëindigd, aangezien er voldoende aanwijzingen waren dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde door de verdenking van witwassen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7337
V-nummer: [nummer]

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in de zaak tussen

[naam], eiser,

(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser het bevel aangezegd om onmiddellijk terug te keren naar Spanje.
Bij besluit van 3 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar hiertegen van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 30 september 2020 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 maart 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en meteen mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het primaire besluit een verblijfsrecht had in Spanje. Op grond daarvan mocht hij in de vrije termijn van 90 dagen in Nederland verblijven onder de voorwaarden genoemd in artikel 12 van de Vw. [1]
2. Een dergelijk verblijfsrecht bestaat alleen zolang betrokkene geen gevaar oplevert voor de openbare orde. Voor het aannemen van dit gevaar kan de verdenking van het plegen van een misdrijf volstaan. Er moet dan sprake zijn van een strafbaar feit dat gelet op de aard en strafbedreiging voldoende ernstig is om onmiddellijk het rechtmatig verblijf te beëindigen. De verdenking hiervan moet worden vastgesteld aan de hand van met elkaar overeenstemmende, objectieve en nauwkeurige elementen. [2]
3. Vaststaat dat eiser op 22 april 2020 is aangehouden op verdenking van witwassen (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht) en hiervoor is gedagvaard. Dit misdrijf is bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van maximaal 6 jaar. Op grond hiervan heeft verweerder kunnen concluderen dat sprake is van een voldoende ernstig strafbaar feit.
4. Het gegeven dat in het bevel tot onmiddellijke terugkeer van 22 april 2020 slechts is vermeld dat eiser voor de politierechter moet verschijnen, laat onverlet dat aan eiser daarvoor al was medegedeeld dat hij werd verdacht van witwassen. In het bestreden besluit is voldoende gemotiveerd dat ten tijde van het bevel sprake was van de verdenking van een voldoende ernstig strafbaar feit.
5. Verweerder heeft dan ook op juiste gronden eisers verblijfsrecht in Nederland op 22 april 2020 beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S.X. Scholten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad, van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2067.