ECLI:NL:RBDHA:2021:5252
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het verblijfsrecht van een vreemdeling op basis van verdenking van een strafbaar feit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de beëindiging van het verblijfsrecht van eiser, een vreemdeling, op basis van verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eiser had een verblijfsrecht in Spanje en verbleef in Nederland binnen de vrije termijn van 90 dagen, zoals geregeld in artikel 12 van de Vreemdelingenwet (Vw).
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 22 april 2020 een bevel tot onmiddellijke terugkeer naar Spanje aan eiser gegeven, omdat hij op dat moment werd verdacht van witwassen, een strafbaar feit dat volgens het Wetboek van Strafrecht kan leiden tot een gevangenisstraf van maximaal zes jaar. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de staatssecretaris verklaarde het bezwaar kennelijk ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 12 maart 2021 is eiser, ondanks bericht van verhindering, niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek gesloten en direct mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris op juiste gronden het verblijfsrecht van eiser had beëindigd, aangezien er voldoende aanwijzingen waren dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormde door de verdenking van witwassen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees een proceskostenveroordeling af.