ECLI:NL:RBDHA:2021:5429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
NL20.13342
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum verblijfsvergunning in asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ingangsdatum van een verblijfsvergunning voor een Syrische eiseres. De eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling was genomen. Na een nieuwe aanvraag, ingediend op 10 april 2019, heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag ingewilligd, maar met een ingangsdatum die de eiseres niet accepteerde. Zij stelde dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning had moeten zijn vanaf de datum van haar eerste asielaanvraag, in overeenstemming met de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van de ingangsdatum, maar oordeelde dat de staatssecretaris de ingangsdatum terecht had vastgesteld op 10 april 2019. De rechtbank concludeerde dat er geen wettelijke basis was voor het toekennen van een eerdere ingangsdatum en dat de verwijzing naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak niet leidde tot een ander oordeel. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13342

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres ingewilligd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vervolgens nadere gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. [1] Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum].
2. Eiseres heeft op 30 augustus 2018 haar eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 23 oktober 2018 heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen. Het beroep daartegen is bij uitspraak van 30 november 2018 door deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. [2] De Afdeling [3] heeft op 7 januari 2019 het ingestelde beroep tegen voornoemde uitspraak kennelijk ongegrond verklaard en de uitspraak bevestigd. [4]
3. Bij brief van 15 maart 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij niet tijdig is overgedragen aan de autoriteiten van Slovenië en dat Nederland in beginsel verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van haar asielaanvraag. Verder is meegedeeld dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om opnieuw een asielaanvraag in te dienen. Op 26 maart 2019 heeft eiseres het kennisgevingsformulier M35-O getekend waaruit blijkt dat zij een opvolgende asielaanvraag wenst in te dienen. Op 27 maart 2019 heeft eiseres deze kennisgeving per fax verstuurd. Op 8 april 2019 heeft verweerder contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres en meegedeeld dat eiseres kan worden opgenomen in de nationale procedure en zich kan melden in Ter Apel. Op 10 april 2019 heeft eiseres daar een asielaanvraag ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres ingewilligd met ingang van 10 april 2019.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het dwangsombesluit zoals opgenomen in het bestreden besluit en de ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Eiseres is van mening dat verweerder haar verblijfsvergunning had moeten toekennen vanaf de datum van haar eerste asielaanvraag. Eiseres voert aan dat de Dublinverordening [5] er aan in de weg staat om haar een verblijfsvergunning te verlenen met een latere ingangsdatum. Ter onderbouwing wijst eiseres naar de titel en preambule van de Dublinverordening, en artikel 29, tweede lid, van deze verordening. Verder verwijst eiseres naar een recente uitspraak van de Afdeling [6] waarin volgens eiseres is geoordeeld dat de ingangsdatum de datum van de eerste aanvraag is. Eiseres wijst er ook op dat verweerder de claim heeft ingetrokken en haar aanvraag in de nationale procedure is opgenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Vastgesteld wordt dat eiseres op 21 oktober 2019 beroep heeft ingesteld bij deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag. Bij uitspraak van 10 december 2020 heeft voornoemde rechtbank geoordeeld dat het bedrag van € 138 aan bestuurlijke dwangsommen niet onjuist is vastgesteld en het beroep ongegrond verklaard. [7] Voor zover dit beroep is gericht tegen de vaststelling van de bestuurlijke dwangsom verklaart de rechtbank het beroep dan ook niet-ontvankelijk. Vaststaat dat de uitspraak van 10 december 2020 niet ziet op de ingangsdatum van het verblijfsrecht.
6. Ambtshalve moet worden beoordeeld of eiseres procesbelang heeft bij het door haar ingestelde beroep met betrekking tot de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning, aangezien verweerder de gevraagde verblijfsvergunning aan eiseres heeft verleend. Volgens vaste jurisprudentie [8] kan een vreemdeling belang hebben bij beoordeling van de ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning, aangezien die datum van belang is voor verschillende vervolgstappen zoals het verkrijgen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en eventueel naturalisatie. Eiseres heeft dus belang bij dit beroep.
7. Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Vw [9] wordt een asielvergunning ingewilligd met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Met de uitspraak van de Afdeling van 7 januari 2019 [10] is de eerste asielprocedure beëindigd en staat het besluit van 23 oktober 2018 in rechte vast. Eiseres is opgenomen in de nationale procedure, omdat zij niet voor de uiterste overdrachtsdatum kon worden overgedragen. De huidige asielprocedure is aangevangen met de ontvangst van de asielaanvraag van eiseres op 10 april 2019 en niet door het indienen van het kennisgevingsformulier M35-O. [11] Deze aanvraag is ingewilligd.
8. Met artikel 44, tweede lid, van de Vw is niet te verenigen dat bij een inwilligend besluit op een opvolgende asielaanvraag een verblijfsvergunning met als ingangsdatum de datum van de eerdere, met toepassing van de Dublinverordening, afgewezen asielaanvraag kan worden verkregen. Voor verlening van een verblijfsvergunning asiel met ingang van een eerdere datum, bestaat dan ook geen wettelijke basis. In verweerders beleid zijn daarnaast ook geen aanknopingspunten te vinden op grond waarvan aan de verleende verblijfsvergunning een eerdere ingangsdatum dan de datum van de onderhavige aanvraag moet worden toegekend.
9. De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020 leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak had verweerder aan de vreemdeling meegedeeld dat de bij de Italiaanse autoriteiten ingediende claim zou worden ingetrokken en dat zij op korte termijn zou worden uitgenodigd om de algemene asielprocedure te doorlopen. Daarmee heeft verweerder het besluit teruggenomen dat was genomen geslagen in de eerste Dublinprocedure van de vreemdeling. Er is geen sprake van een vergelijkbare situatie. Het besluit van 23 oktober 2018 waarbij de eerste aanvraag van eiseres niet in behandeling is genomen staat immers in rechte vast.
10. Gelet op artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 44, tweede lid, van de Vw heeft verweerder de ingangsdatum van de verblijfsvergunning van eiseres dan ook terecht bepaald op 10 april 2019.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het dwangsombesluit;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het de ingangsdatum van de verblijfsvergunning betreft.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, NL18.19631.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Zaaknummers: 201 809770/1/V3 en 201809770/2/V3.
5.Verordening 604/2013.
6.Uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1895.
7.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 10 december 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:4469.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 november 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AF2864.
9.Vreemdelingenwet 2000.
10.Zaaknummers: 201809770/1/V3 en 201809770/2/V3.
11.Dit volgt uit artikel 3.50, aanhef en onder d, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, gelezen in samenhang met artikel 118b van het Vreemdelingenbesluit 2000.