ECLI:NL:RBDHA:2021:5432

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
AWB 19/10069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan wegens schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Albanese nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument als gemeenschapsonderdaan. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en zijn referente. Tijdens een hoorzitting op 13 juni 2019 verklaarden eiser en referente over belangrijke onderwerpen binnen hun relatie, maar hun verklaringen waren ongeloofwaardig, onwetend en tegenstrijdig. De rechtbank oordeelde dat de verweerder op basis van verschillende ervarings- en individuele indicatoren het recht had om nader onderzoek in te stellen naar de relatie van eiser en referente. De rechtbank concludeerde dat de relatie van eiser en referente niet oprecht was en dat de aanvraag om afgifte van het verblijfsdocument terecht was afgewezen. Eiser kan zich niet verenigen met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank benadrukte dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats [woonplaats]
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/10069
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. B. Kemalli).
Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens is een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (AWB 19/10071).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met nummer AWB 20/7802, plaatsgevonden op 20 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door [referente] (hierna: referente). Tevens was aanwezig C.G.M. Lemmen als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst, zodat in beide zaken afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op 9 december 1991 en heeft de Albanese nationaliteit.
Op [geboortedatum] heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend vanwege zijn gestelde relatie met referente, die geboren is op [geboortedatum] en de [nationaliteit] nationaliteit heeft. Ter ondersteuning van de aanvraag heeft eiser een drietal verklaringen (van [neef eiser] , neef van eiser, [vriendin] , vriendin, en van [verhuurder] , verhuurder) bijgevoegd over zijn relatie met referente en dat hij samenwoont met haar in [woonplaats]. Tevens is pagina 1 van de huurovereenkomst bijgevoegd op naam van eiser en referente en een zestal foto’s. Op verzoek van verweerder heeft eiser nog meer stukken overgelegd, waaronder een uittreksel van de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) waarin staat dat eiser zich op
14 december 2018 in [woonplaats] gevestigd heeft. Tevens is een brief van de ING over een nieuwe bankrekening overgelegd en een aantal bonnen van meubelzaken. Tot slot is een factuur van deelname aan de cursus Nederlands voor anderstaligen overgelegd.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Verweerder stelt dat sprake is van verschillende ervarings- en individuele indicatoren, die los van elkaar en in onderlinge samenhang bezien een onderzoek rechtvaardigen naar de vraag of sprake is van misbruik van Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Eiser en referente zijn in verband hiermee op 13 juni 2019 gehoord. Van dit gehoor is een verslag opgemaakt. Volgens verweerder hebben eiser en referente tijdens het gehoor over diverse belangrijke onderwerpen en gebeurtenissen binnen hun relatie met elkaar ongeloofwaardig, onwetend en tegenstrijdig van elkaar verklaard. Verweerder concludeert dat eiser en referente een relatie zijn aangegaan met als enige doel het in de Verblijfsrichtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Op grond van artikel 8.25 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) wordt eiser rechtmatig verblijf ontzegd. Bovendien wordt hij geacht nimmer rechtmatig verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn te hebben gehad. Het gevraagde document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 wordt daarom niet afgegeven.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. De rechtbank zal hieronder ingaan op de gronden van beroep.

4.Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

5.De rechtbank overweegt als volgt.

6. Op grond van artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn kunnen de lidstaten maatregelen nemen om een in de richtlijn neergelegd recht in het geval van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijken, te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Artikel 35 van de Verblijfsrichtlijn is geïmplementeerd in artikel 8.25 van het Vb 2000, waarin staat dat verweerder het rechtmatig verblijf kan ontzeggen dan wel beëindigen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf.
In paragraaf 4.2 van de Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: Richtsnoeren), is onder meer het volgende vermeld:
“In overweging 28 van de richtlijn worden schijnhuwelijken omschreven als huwelijken die zijn aangegaan met als enig doel het in de richtlijn neergelegde recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, waarop anders geen aanspraak zou kunnen worden gemaakt. Een huwelijk kan niet als een schijnhuwelijk worden beschouwd louter omdat het een immigratievoordeel of enig ander voordeel oplevert. De kwaliteit van de relatie is irrelevant voor de toepassing van artikel 35.
De definitie van schijnhuwelijken kan naar analogie worden uitgebreid tot andere vormen van relaties die worden aangegaan met als enig doel het recht van vrij verkeer en verblijf te kunnen genieten, (…)
De richtlijn belet niet dat de lidstaten individuele gevallen onderzoeken wanneer er een gegrond vermoeden van misbruik bestaat. Krachtens het Gemeenschapsrecht zijn systematische controles echter verboden. De lidstaten kunnen zich baseren op eerdere analyses en ervaring die aantonen dat er een duidelijk verband bestaat tussen gevallen waar misbruik is bewezen en bepaalde kenmerken van deze gevallen.”
Instellen van een onderzoek
7. Uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2120 en ECLI:NL:RVS:2016:2006) volgt dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij het antwoord op de vraag wanneer een vermoeden van misbruik mag worden aangenomen. De in de Richtsnoeren opgenomen lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot het instellen van een onderzoek naar eventueel misbruik heeft een niet-limitatief karakter. Het staat verweerder dan ook vrij andere omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Het vorenstaande laat onverlet dat de bestuursrechter kan toetsen of de door verweerder daartoe in aanmerking genomen concrete aanwijzingen het instellen van een onderzoek rechtvaardigen, aldus de Afdeling.
7.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat sprake is van een combinatie van ervarings- en individuele indicatoren, waardoor nader onderzoek in de rede lag. Zo heeft verweerder als ervaringsindicatoren kunnen aanmerken dat er bij een groot aantal aanvragen, waarbij sprake is van een huwelijks- of partnerrelatie tussen onderdanen van landen buiten de Europese Unie met burgers van de Unie (met een Oost-Europese nationaliteit), sprake is van en schijnhuwelijk of schijnrelatie. Daarnaast waren er ook individuele indicatoren voor een schijnrelatie: eiser en referente zijn afkomstig uit verschillende taalgebieden, zij stonden ten tijde van de aanvraag nog niet gezamenlijk ingeschreven op één adres in de BRP, ook is onduidelijk waar referente en mogelijk eiser in de periode voor de inschrijving van referente in de BRP (5 oktober 2018) hebben verbleven en of zij op dat moment samen in Nederland verbleven. Verder komt de datum van aanvang van de relatie op de relatieverklaring - te weten 7 september 2018 - niet overeen met de datum in BRP (14 december 2018). Voorts is er, gelet op het feit dat referente vanaf maart 2019 niet meer werkt, twijfel of zij sinds maart 2019 wel in Nederland verblijft. Verder gaan diverse salarisspecificaties, de werkgeversverklaring en de arbeidsovereenkomst van referente van Enjob Personeelsdiensten BV naar het adres [adres] te [woonplaats], terwijl zij op dat moment al ingeschreven staat op het adres [adres] te [woonplaats] hetgeen vragen oproept omtrent het verblijfadres van referente. Desgevraagd hebben eiser en referente minimale en weinig concrete bewijsstukken overgelegd over hun eerste kennismaking/ontmoeting (wanneer, waar en hoe). Dit geldt evenzeer voor bewijsstukken omtrent een duurzame relatie. De getuigenverklaringen van [neef eiser] en [vriendin] die overgelegd zijn, zijn afkomstig van niet objectieve bronnen. Op het facebook account van referente is geen link met eiser te vinden. Al deze factoren hebben onafhankelijk van elkaar én in samenhang bezien een onderzoek kunnen rechtvaardigen naar de vraag of er in dit geval sprake is van misbruik van de Richtlijn. Verweerder mocht daarom eiser en referente horen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ongeloofwaardige, onwetende en tegenstrijdige verklaringen van eiser en referente
8. Eiser en referente zijn (afzonderlijk) gehoord en daarna met elkaars verklaringen geconfronteerd op de hoorzitting van 13 juni 2019.
8.1.
Zoals de Afdeling eerder in de uitspraak van 31 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2009, heeft overwogen, mag van een vreemdeling en een referent worden verwacht dat zij over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, ook al hebben die zich reeds lange tijd geleden afgespeeld, (meer) eenduidige verklaringen afleggen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet op het verslag van de hoorzitting, terecht op het standpunt gesteld dat eiser en referente tijdens de hoorzitting over diverse belangrijke onderwerpen en gebeurtenissen binnen de relatie ongeloofwaardige, onwetende en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Verweerder heeft eiser dit tegengeworpen ten aanzien van de tijdslijn van de gestelde relatie, dus de eerste kennismaking, de eerste ontmoeting en de samenwoning. Eiser geeft aan dat hij en referente ook een maand in Duitsland hebben samengewoond eind 2017 terwijl referente zegt dat zij alleen in Nederland vanaf augustus 2018 hebben samengewoond. Referente zegt dat alleen de eerste ontmoeting in Duitsland heeft plaatsgevonden. Op de vraag dat eiser zegt dat ze een maand hebben samengewoond in Duitsland zegt referente: “
Ja, onze ontmoeting was niet voor een kort moment maar voor verschillende dagen.”. Ook heeft verweerder in dit verband kunnen meenemen dat zowel eiser als referente het adres van hun eerdere verblijf bij vrienden/kennissen van referente, te weten Gediminas en Taina, waar zij naar eigen zeggen een maand hebben verbleven, niet weten. Eiser heeft in dit verband nog verklaard dat hij niet weet hoe die mensen heten en dat referente die mensen ook niet zou kennen. Verweerder heeft verder mede in aanmerking genomen en volgens de rechtbank kunnen nemen dat zowel eiser als referente niet over de ander kan vertellen hoe hij/zij in Nederland is (aan)gekomen en waar precies zij elkaar in [woonplaats] hebben getroffen.
8.3.
Daarnaast weten eiser en referente geen details van hun afzonderlijke reizen, die zij hebben gemaakt nadat zij zijn gaan samenwonen, naar hun land van herkomst te noemen. Referente weet niet meer waar zij afscheid heeft genomen van eiser voordat zij vertrok en zij weet niet op welk dagdeel zij gereisd heeft. Zij weet ook niet of zij direct contact op heeft genomen met eiser bij aankomst in Litouwen. Referente weet ook niet meer of eiser haar opgehaald heeft in Eindhoven bij terugkomst en evenmin wanneer zij eiser voor het eerst weer zag na terugkomst. Zo weet eiser niet naar welke plaats referente is gereisd. Eiser weet niet meer op welk dagdeel maar weet dat hij in het centrum van [woonplaats] afscheid heeft genomen. Eiser heeft verklaard dat hij referente bij terugkomst in het centrum van [woonplaats] weer ontmoette na haar verblijf in Litouwen, maar weet niet op welk dagdeel dit was. Ook weet referente op een aantal vragen omtrent de reis van eiser naar Albanië het antwoord niet. Zij kan zich niet herinneren met wie eiser met de auto naar Albanië is gereden, zij weet niet hoe lang eiser daarover gedaan heeft en of eiser direct doorgereisd is. Referente weet ook niet in welke plaats eiser verbleven heeft en of hij in één of meerdere woningen verbleven heeft. Referente weet ook niet hoe lang eiser over de terugreis heeft gedaan.
8.4.
Verweerder heeft eiser verder terecht tegengeworpen dat referente niet weet dat eiser af en toe in Duitsland of België komt om koffie te drinken. Referente zou gestrest zijn; zodoende zou zij, aldus eiser, niet alle antwoorden weten. Voorts beschouwen zowel eiser als referente de details niet als belangrijk.
8.5.
Ook is eiser terecht tegengeworpen dat referente niet weet wanneer hij door de politie aangehouden is. Zij weet niet of dit een paar uur of een paar dagen betrof. Eiser heeft verklaard dat het voorval in 2019 plaats vond maar dat hij niet meer exact wanneer en dat hij twee dagen vastgezeten heeft.
8.6.
De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn standpunt dat eiser en referente over de personen die de getuigenverklaringen hebben opgesteld - het zouden vrienden van eiser zijn - niet kunnen aangeven wanneer zij deze personen voor het eerst en het laatst hebben gezien. Eiser verklaart dat Robert Mulla een gewone vriend is van hem terwijl Robert Mulla verklaart dat hij een neef van eiser zou zij.
8.7.
Ook over het werk van referente bij Enjob Personeelsdiensten B.V. is tegenstrijdig verklaard. Referente verklaart dat zij niet in het weekend werkt terwijl eiser verklaart dat zij soms op zaterdag moest werken.
8.8.
Tot slot heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen tegenwerpen dat eiser en referente anders verklaren over wat zij beiden in het weekend (zaterdag en zondag) voorafgaand aan de hoorzitting hebben gedaan en tevens over wat zij hebben gedaan met de verjaardag van referente. Referente verklaart dat zij meestal thuis blijven op zaterdag en dat soort zaken niet zo makkelijk onthoudt en over de zondag verklaart referente dat zij zich niet kan herinneren omdat er niets bijzonders is gebeurd. Over haar verjaardag - te weten 2 dagen voor de hoorzitting - verklaart referente dat zij met eiser naar zee in Den Haag is geweest en daar nog naar een café is geweest. Eiser heeft verklaard dat hij niet meer weet wat hij en referente gedaan hebben. Eiser denkt dat zij naar de stad zijn gegaan en thuis zijn geweest. Eiser geeft aan dat er ‘niks bijzonders’ gedaan is met de verjaardag van referente. Eiser heeft daarna, geconfronteerd met de verklaring van referente, aangegeven dat hij dacht dat bedoeld werd dat er feest was gevierd.
9. Hoewel uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat eiser en referente tijdens die zitting ook op onderdelen gelijkluidend hebben verklaard, heeft verweerder zich gelet op dat verslag terecht op het standpunt gesteld dat eiser en referente op essentiële punten verschillend en met name onwetend hebben verklaard, zoals hierboven is weergegeven.
Verweerder heeft dan ook terecht aan de tegenstrijdigheden in de door eiser en referente afgelegde verklaringen zwaarder gewicht toegekend dan aan de overeenkomsten daarin. Aan hetgeen eiser en referente als verklaring voor die tegenstrijdigheden in bezwaar naar voren hebben gebracht en ook de uitleg, met deels een onderbouwing met documenten in bezwaar, die op onderdelen is gegeven, heeft verweerder terecht niet die waarde gehecht die zij zelf eraan hechten. De (in bezwaar) overgelegde door eiser en referente ondertekende huurovereenkomst en de verklaring van de verhuurder maakt dat niet anders.
10. De in beroep overgelegde stukken, over het huwelijk van 2 november 2020, de betaling van de huur van januari 2021 tot en met mei 2021, de huurovereenkomst van het nieuwe adres per 1 april 2020, het inschrijfbewijs bij de Kamer van Koophandel van
19 maart 2021 over het eigen bedrijf van referente in fotografie en de uitzendovereenkomst van referente, kunnen, gelet op de ex-tunc toetsing, niet bij de beoordeling van onderhavig beroep worden betrokken. Het feit dat eiser en referente inmiddels gehuwd zijn en (al die tijd) samenwonen, kan uiteraard wel naar voren worden gebracht in een nieuwe aanvraag. De rechtbank merkt daarbij ten overvloede op dat er op enig moment een omslagpunt komt in de geloofwaardigheid van een relatie door tijdsverloop.
11. Ten aanzien van het beroep van eiser op de schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden die zijn aangevoerd in de bezwaarfase is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
12. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de relatie van eiser en referente niet ten onrechte als schijnrelatie aangemerkt. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000 derhalve op goede gronden afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
21 mei 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.