ECLI:NL:RBDHA:2021:5876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
9 juni 2021
Zaaknummer
AWB 20/9491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de authenticiteit van huwelijksdocumenten in het kader van nareis asiel

In deze zaak heeft eiser, geboren op 1 januari 1986 en van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel heeft afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de authenticiteit van de huwelijksakte van eiser en zijn referente centraal stond. Eiser had op 23 december 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 2 december 2020, waarin verweerder het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag was afgewezen omdat eiser niet kon aantonen dat hij en zijn referente daadwerkelijk getrouwd waren, wat verweerder onderbouwde met een verklaring van Bureau Documenten. Eiser heeft een contra-expertise overgelegd die de authenticiteit van de huwelijksakte bevestigde, maar verweerder bleef bij zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door eiser niet in de gelegenheid te stellen om op het weerwoord van Bureau Documenten te reageren, vooral gezien het overlijden van de contra-expert. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten aan eiser werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/9491
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins.

Procesverloop

Eiser heeft op 23 december 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 december 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Op zitting was ook aanwezig [naam referente] (referente) en [naam tolk] (tolk). Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op 1 januari 1986 en de Eritrese nationaliteit te bezitten. Op 3 februari 2017 heeft referente namens eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv [1] in het kader van nareis asiel.
2. Bij besluit van 12 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser voldoet volgens verweerder niet aan de voorwaarden voor nareis, omdat hij zijn huwelijk met referente niet met officiële documenten heeft aangetoond. [2] Hierbij heeft verweerder een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 27 september 2017 betrokken.
3. In de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 27 september 2017 is het volgende over de huwelijksakte opgenomen:
“2.1. Controle
Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1. De basisgegevens zijn aangebracht met een printtechniek (toner).
2. De verschijningsvorm wijkt af.
3. Het document is voorzien van afdrukken van inktstempels en een handgeschreven handtekening ter autorisatie.
4. De opmaak en afgifte wijkt af.
2.2.
Conclusie
Betreffende de echtheid, opmaak, afgifte en inhoud van het document:
Gelet op het gestelde in punt 2.1.2, 2.1.4 en het beschikbare referentiemateriaal is het document vals.”
4. Eiseres heeft een contra-expertise overgelegd van J.R. ten Hove, werkzaam voor het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: het NFO), van 5 augustus 2019. Over de huwelijksakte is (onder meer) het volgende opgenomen:
“1. Er is bij het document-technische onderzoek aan de litigieuze huwelijksakte vastgesteld dat de basisgegevens zijn aangebracht middels een printertechniek.
2.
De ter zake doende stempels zijn in originele inktafzetting aanwezig en zijn niet aangebracht door een printtechniek.
3.
De handtekening is in originele inktafzetting aanwezig en is niet aangebracht door een printtechniek.
4.
De aard van de printtechniek waarmee de basisgegevens op de litigieuze huwelijksakte zijn aangebracht is overeenkomstig met de aard van de printtechniek die gehanteerd is bij de vervaardiging van de basisgegevens op de referentie huwelijksakten.
5.
De aanwezige stempels vertonen geen sporen die steun geven aan de opvatting dat de stempels door toepassing van nabootsingstechnieken en/of aanverwante kunstgrepen zijn vervaardigd.
6.
Bij de vergelijking van de stempels zoals aanwezig op de litigieuze huwelijksakte in relatie tot de stempels zoals aanwezig op de referentiedocumenten zijn karakteristieke overeenkomsten waargenomen.
7.
In de schriftsporen van de aanwezige handtekening zijn geen kenmerken waar te nemen, die in de vakliteratuur en beroepspraktijk worden aangemerkt als imitatiekenmerken, zoals monotone schrijfdruk, dubbele schrijflijnen, 'hesitatingmarks' en dergelijke. Voorts komt de handtekening overeen met de handtekeningen op de referentiedocumenten.
11.
Met het oog op hetgeen hiervoor beschreven staat dient te worden gesteld dat bij het document-technische onderzoek en bij de beoordeling van de detaillering en lay-out dus geen gronden zijn aangetroffen die steun geven aan de hypothese dat de litigieuze huwelijksakte niet authentiek zou zijn.
12.
Indien de resultaten van het reeds uitgevoerde document-technische onderzoek conform het bayesiaanse model (zie bijlage 3) worden geëvalueerd, dient naar mening van ondergetekende te worden geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de te onderzochte huwelijksakte een authentiek document representeert, dan wanneer de onderzochte huwelijksakte door valselijk zou zijn vervaardigd.”
8. Op 9 juli 2020 heeft Bureau Documenten gereageerd op het contra-expertise rapport met een weerwoord. Hierin staat, voor zover van belang, het volgende:
“3.1 Over de deskundigheid van het NFO
[…].
Uit de na te trekken achtergrond van de ondertekenaar(s) blijkt dat deze niet specifiek getraind is (zijn) op het gebied van documentonderzoek.
Daarnaast is het is niet bekend met welk en hoeveel referentiemateriaal het NFO werkt. Uit verschillende rapporten die Bureau Documenten eerder heeft ontvangen wordt niet duidelijk hoe betrouwbaar dit materiaal is. Gebleken is dat soms valse documenten door NFO als betrouwbaar referentiemateriaal gebruikt zijn.
3.2
Over het document
[…].
Bureau Documenten heeft jarenlang analyses uitgevoerd op Eritrese documenten, waaronder huwelijksaktes. Met de resultaten van deze analyses en de resultaten uit de Factfindings missie naar Eritrea in 2015 heeft Bureau Documenten kunnen vaststellen dat de verschijningsvorm van de litigieuze huwelijksakte en de stempels niet overeenkomen met echte door de 'Public Registration Office' afgegeven huwelijksakten. Ook betreffende de opmaak en afgifte van het document zijn er afwijkingen geconstateerd.
[….].
Bureau Documenten heeft in de verschijningsvorm van de litigieuze huwelijksakte zodanige afwijkingen aangetroffen dat de technische eigenschappen niet meer relevant zijn.
Gelet op bovenstaande ziet Bureau Documenten geen aanleiding om de conclusie over het document te wijzigen.”
9. Bij het bestreden besluit is het door eiser tegen het primaire besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij betrekt verweerder het weerwoordrapport van Bureau Documenten van 9 juli 2020. Aangezien Bureau Documenten bij zijn onderzoeksresultaat blijft, volgt verweerder niet dat eiser en referente getrouwd zijn. De verder overgelegde verklaring van de gemeente kan niet alsnog de huwelijksrelatie aantonen, aangezien het om een kopie gaat waarvan de echtheid niet is vast te stellen. Ook de getuigenverklaringen en identiteitskaarten maken de huwelijksrelatie niet aannemelijk. Eisers beroep op artikel 11 van de Gezinsherenigingsrichtlijn [3] kan volgens verweerder niet slagen, omdat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat het opmerkelijk is dat referente haar echtgenoot niet op de hoogte heeft gesteld van haar zwangerschap en de geboorte van het kind. Zeker gelet op de verklaring van referente dat het in Eritrea gebruikelijk is dat veel kinderen binnen één gezin niet dezelfde ouders hebben en dat haar buitenechtelijke kind dan ook geen problemen zal opleveren.
10. Eiser heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte de deskundigheid van de contra-expert in twijfel trekt. Het NFO wordt regelmatig als getuige deskundige benoemd door rechtbanken. Verder verzoek eiser de rechtbank om een onafhankelijke deskundige te benoemen om de huwelijksakte nogmaals te onderzoeken. Eiser verkeert in bewijsnood voor wat betreft de weerlegging van het weerwoord van Bureau Documenten, omdat dit weerwoordrapport niet aan het NFO kan worden voorgelegd. De betreffende onderzoeker, J.R. ten Hove, is in 2020 komen te overlijden. Het is daarom aan de rechtbank om compensatie te bieden in een dergelijk ongelijke positie. Eiser is verder gerechtigd om ander relevant bewijs over te leggen, ook al is een overgelegd document vals bevonden. Dit blijkt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020. [4] Dit heeft eiser gedaan door 3 getuigenverklaringen over te leggen en een verklaring van de gemeente. In dat kader is volgens eiser artikel 589 van het Eritrees Burgerlijk Wetboek van belang. Daaruit blijkt dat een huwelijk is bewezen wanneer twee personen zich als echtgenoten gedragen en de omgeving hen als zodanig beschouwt. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder zijn hoorplicht heeft geschonden door eiser geen vragen te stellen over de huwelijksrelatie.
De rechtbank overweegt als volgt.
11. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [5] volgt dat een door Bureau Documenten opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden, waar verweerder in beginsel van uit mag gaan. [6] Uit de uitspraken van de Afdeling van 19 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1232) en 16 oktober 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3269) volgt dat de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek of vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder, noch de bestuursrechter, heeft. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluit ten grondslag legt, dient verweerder zich er gelet op artikel 3:2 van de Awb [7] van te vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. [8] Indien verweerder zich voldoende heeft vergewist, zal een vreemdeling de uitkomst van een beoordeling door Bureau Documenten slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen.
12. Niet is gesteld of gebleken dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Uit het hiervoor onder 11 weergegeven toetsingskader volgt daarom dat eiser de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten slechts kan bestrijden met een andersluidend deskundigenrapport.
13. De rechtbank ziet allereerst geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige benoemen. Het weerwoord van Bureau Documenten is – met het bestreden besluit – op 2 december 2020 aan eiser kenbaar gemaakt. Dat betekent dat hij sinds die datum de gelegenheid heeft gehad om inhoudelijk op het weerwoord te reageren. De rechtbank volgt eiser in zoverre dat het overlijden van J.R. ten Hove hem wel in een lastigere bewijspositie brengt. Dat eiser in het geheel niet in staat is geweest om op het weerwoord te reageren, is echter niet gebleken. Eiser heeft zijn stelling dat hij via het NFO geen enkele nadere informatie kan verkrijgen over het door J.R. ten Hove verrichte onderzoek niet onderbouwd. Gelet op het feit dat eiser een contra-expertise heeft laten uitvoeren en dat niet is gebleken dat hij in het geheel geen gelegenheid heeft gehad om te reageren op het weerwoord van Bureau Documenten, is de rechtbank van oordeel dat aan het vereiste van een gelijke procespositie is voldaan.
14. Verweerder heeft de deskundigheid van J.R. ten Hove echter naar het oordeel van de rechtbank niet concreet en gemotiveerd betwist. In het bestreden besluit wordt enkel naar het oordeel van Bureau Documenten in het weerwoord verwezen, voor zover dit betrekking had op de bevestiging van het reeds verrichte documentenonderzoek van 27 september 2017. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat, nu Bureau Documenten al had geconcludeerd dat niet is aangetoond dat de contra-expert is opgeleid om dergelijk onderzoek te doen, in het bestreden besluit enkel nog een standpunt is ingenomen voor het geval de deskundigheid van de contra-expert toch moet worden aangenomen. Uit het bestreden besluit blijkt dan ook niet of de deskundigheid van de contra-expert tot de in het besluit getrokken conclusies heeft geleid. Voor zover verweerder de deskundigheid van de contra-expert ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit, diende dit naar het oordeel van de rechtbank reeds in het bestreden besluit te worden gemotiveerd. Dit heeft verweerder ter zitting erkend.
15. Ten aanzien van het beroep van eiser op schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Awb mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Nu verweerder, naar aanleiding van het in de bezwaarfase ingebrachte contra-expertise rapport, Bureau Documenten om een weerwoord heeft gevraagd, is in dit geval niet aan die maatstaf voldaan. Hieruit kan niet worden afgeleid dat voor verweerder meteen bleek dat het bezwaar kennelijk ongegrond was en dat daarover redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat er hier sprake is van een bijzondere opeenvolging van omstandigheden. Gelet op het beginsel van hoor en wederhoor lag het op de weg van verweerder om eiser, alvorens het bestreden besluit te nemen, in de gelegenheid te stellen om inhoudelijk op het weerwoord te reageren. Eiser raakte pas op 2 december 2020 bekend met het weerwoord van Bureau Documenten en werd daarop geconfronteerd met een complicerende factor: het overlijden van de contra-expert. Alle omstandigheden in onderling verband bekeken, had eiser in de gelegenheid moeten worden gesteld om nadere toelichtingen te verschaffen. Zo zou eiser diploma’s van de door de contra-expert gevolgde opleidingen kunnen overleggen. De rechtbank acht het in dit kader van belang dat het contra-expertise rapport de door eiser gestelde huwelijksrelatie bevestigt en dat het bovendien niet reeds op voorhand is vast te stellen dat verweerder geen waarde hoeft te hechten aan dit rapport. Verweerder had daarom niet van het horen mogen afzien.
16. Gelet op wat de rechtbank onder 14 en 15 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Het besluit komt daarom in aanmerking voor vernietiging. Nu niet valt uit te sluiten dat het rapport een concreet aanknopingspunt vormt tot twijfel aan de juistheid, dan wel volledigheid, van het documentenonderzoek, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden bestand in stand te laten. Wat voor het overige is aangevoerd, hoeft verder niet te worden besproken.
17. Het beroep is gegrond. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.068,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1068,- (duizend achtenzestig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 3 juni 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.De voorwaarden voor nareis staan in de paragrafen C1/4.4.6, C2/4 en B1/3.3.5.1. van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
3.Richtlijn 2003/86/EG.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1695.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2488.