ECLI:NL:RBDHA:2021:6000

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
NL20.18877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum verblijfsvergunning asiel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan over de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had op 15 augustus 2018 asiel aangevraagd in Nederland, maar zijn aanvraag was eerder buiten behandeling gesteld vanwege een geaccepteerd overnameverzoek door Frankrijk. Eiser heeft in april 2020 opnieuw zijn wens om asiel aan te vragen kenbaar gemaakt, maar werd door de autoriteiten verzocht om later terug te komen vanwege de Corona-pandemie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ingangsdatum van de asielvergunning ten onrechte op 11 juni 2020 was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel vastgesteld op 17 april 2020, de datum waarop eiser zich opnieuw meldde. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam Bestuursrecht zaaknummer: NL20.18877 V-nummer: [V-nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: [naam] ),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] .
Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde verleend met als ingangsdatum 11 juni 2020, geldig tot 11 juni 2025.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] , tolk Farsi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

1.1
Eiser is van Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] . Eiser is begin augustus 2018 uit Iran met een Schengenvisum, afgegeven op 23 juli 2018 door de Franse autoriteiten, via Frankrijk naar Nederland gevlucht. Op 15 augustus 2018 heeft hij in Nederland asiel aangevraagd. Op 24 september 2018 heeft Nederland een overnameverzoek aan Frankrijk gedaan op grond van de Dublinverordening.1
Dit overnameverzoek is op
29 september 2018 door Frankrijk geaccepteerd. Bij beschikking van
21 november 2018 heeft verweerder eisers asielaanvraag van 15 augustus 2018 vanwege de
1 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend.
Dublinoverdracht buiten behandeling gesteld.
1.2
Op 18 december 2018 heeft Nederland aan Frankrijk medegedeeld dat de overdracht van eiser wordt uitgesteld omdat eiser onvindbaar is.
1.3
Op 17 april 2020 heeft eiser zich in [plaatsnaam] gemeld bij verweerder en heeft daar nogmaals zijn wens om asiel kenbaar gemaakt. Daarop is aan eiser medegedeeld dat hij zich in verband met de Corona-pandemie later moet melden. Op 11 juni 2020 heeft eiser door middel van het daartoe bestemde formulier een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is door verweerder ingewilligd met ingangsdatum 11 juni 2020 en is geldig tot 11 juni 2025.
2. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder terecht is uitgegaan van 11 juni 2020 als ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel.
Ingangsdatum 15 augustus 2018?
3.1
Primair voert eiser aan dat de ingangsdatum van zijn asielvergunning
15 augustus 2018 moet zijn, de datum waarop hij voor het eerst asiel heeft aangevraagd in Nederland. Omdat hij niet binnen achttien maanden na het aan Frankrijk gedane Dublin overnameverzoek aan Frankrijk is overgedragen, is Nederland weer verantwoordelijk geworden voor zijn asielaanvraag. Dat volgt uit artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. Eisers asielprocedure die is aangevangen met zijn aanvraag van
15 augustus 2018 is dan ook nooit afgerond, zodat verweerder bij het bestreden besluit heeft beslist op die aanvraag, aldus eiser.
3.2
Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Eisers asielaanvraag van 15 augustus 2018, is bij besluit van 21 november 2018 buiten behandeling gesteld in verband met het op 29 september 2018 door Frankrijk geaccepteerde overnameverzoek. Tegen deze buiten behandeling stelling heeft eiser geen beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte vast is komen te staan. Hiermee is eisers eerste asielprocedure beëindigd. De uitleg die eiser aan artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening geeft, wordt niet gevolgd door de rechtbank. Hoewel uit die bepaling volgt dat de verantwoordelijkheid na achttien maanden over gaat op de verzoekende lidstaat (daarom heeft verweerder ook inhoudelijk beslist op de opvolgende aanvraag van eiser), volgt daar niet uit dat het gaat om de verantwoordelijkheid om te beslissen op de
eersteasielaanvraag. Zoals hiervoor is overwogen, heeft verweerder al onherroepelijke daarop beslist. Verder heeft te gelden dat als de uitleg van eiser zou worden gevolgd, dit zou betekenen dat vreemdelingen – zonder gevolgen voor de ingangsdatum van een eventuele verblijfsvergunning asiel – kunnen
“forum shoppen” door na een geaccepteerd overnameverzoek achttien maanden onder te duiken, terwijl de Dublinverordening juist onder andere bedoeld is om “forum shopping” te voorkomen.2 Verder overweegt de rechtbank dat anders dan in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 augustus 2020,3 waarnaar eiser heeft verwezen, verweerder in dit geval het claimverzoek aan Frankrijk niet heeft ingetrokken en eiser alsnog heeft uitgenodigd de asielprocedure te doorlopen. Van een herroeping van het besluit tot buiten behandeling stelling door verweerder is in dit geval dan
2 Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 21 december 2011, N.S. e.a., C-411/10 en C-493/10, EU:C:2011:865, punt 79.
ook geen sprake. Van een herzieningsverzoek van het besluit tot buiten behandeling stelling van eisers eerste asielaanvraag is de rechtbank evenmin gebleken.
Ingangsdatum 17 april 2020?
4.1
Subsidiair betoogt eiser dat de ingangsdatum van zijn verblijfsvergunning
17 april 2020 moet zijn, de datum waarop hij zich de eerste keer na het verstrijken van de overdrachtstermijn in [plaatsnaam] heeft gemeld met het verzoek zijn asielaanvraag in behandeling te nemen. Dat hem op dat moment "vanwege Corona" is verteld later terug te komen, komt volgens eiser niet voor zijn rekening.
4.2
Verweerder stelt hier, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018,4 kort gezegd tegenover dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het
kenbaar maken van een asielaanvraag en het daadwerkelijk indienen hiervan door middel van een daartoe bestemd formulier. Het enkel uiten van de wens asiel te willen aanvragen, wat eiser volgens verweerder op 17 april 2020 heeft gedaan, is voor het daadwerkelijk aanvangen van de aanvraagprocedure onvoldoende. Hiervoor is, volgens de uitspraak van de Afdeling, het invullen van een formulier noodzakelijk. Omdat eiser het formulier pas op
11 juni 2020 heeft ondertekend, is de ingangsdatum van eisers vergunning juist vastgesteld, aldus verweerder.
5.1
De rechtbank overweegt als volgt. Voorop gesteld wordt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling5 volgt verder dat een door een vreemdeling in persoon ten overstaan van de autoriteiten kenbaar gemaakte wens om hem internationale bescherming te verlenen, moet worden aangemerkt als een asielverzoek in de zin van de Procedurerichtlijn.6 Een dergelijke asielwens moet worden opgevat als een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Uit de door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2018, waarin is geoordeeld over de vraag of de asielaanvraag is gestart met het kennisgevings- dan wel het aanvraagformulier, volgt verder dat de lidstaten op grond van artikel 6 van de Procedurerichtlijn verschil mogen maken tussen het doen van een asielverzoek en het indienen daarvan. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat een asielzoeker daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om zo snel mogelijk een asielaanvraag in te dienen. Uit het derde lid van dit artikel volgt dat de lidstaten bevoegd zijn de wijze van indiening van een asielaanvraag voor te schrijven.
5.2
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat verweerder voor het starten van de daadwerkelijke asielaanvraag weliswaar een ingevuld en ondertekend formulier van de vreemdeling mag verlangen, maar het enkele feit dat een dergelijk formulier (nog) niet is ingevuld, betekent niet dat verweerder daarmee voorbij kan gaan aan een door de vreemdeling geuite asielwens. Het is namelijk op grond van artikel 6, tweede lid, van de Procedurerichtlijn aan verweerder om een vreemdeling zo snel mogelijk de mogelijkheid aan te bieden een dergelijk asielverzoek in te dienen. Dit betekent dat verweerder de vreemdeling zo snel mogelijk in de gelegenheid moet stellen het verzoek te formaliseren door middel van een daartoe bestemd formulier.
5 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 13 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW4264.
6 Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van internationale bescherming.
5.3
In dit geval heeft eiser met zijn mondelinge verzoek op 17 april 2020 de wens geuit om asiel te verkrijgen. Verweerder had eiser op dat moment dus zo snel mogelijk in de gelegenheid moeten stellen zijn verzoek door middel van een daartoe bestemd formulier te formaliseren tot een aanvraag. In dit geval heeft verweerder eiser deze gelegenheid op
17 april 2020 niet geboden. Eiser is immers, ondanks zijn uitdrukkelijke wens om asiel aan te vragen, weggestuurd door de medewerkers in [plaatsnaam] , waarbij hem is medegedeeld dat hij op dat moment vanwege de Corona-pandemie geen aanvraag kon indienen en dat hij op een later moment moest terugkomen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank echter een omstandigheid die niet voor rekening van eiser kan komen.
Conclusie
6. De rechtbank is gelet op voorgaande dan ook van oordeel dat verweerder de ingangsdatum van eisers asielvergunning ten onrechte op 11 juni 2020 heeft bepaald. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de ingangsdatum van eisers asielvergunning. Nu er geen andere uitkomst mogelijk is, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien in die zin dat de ingangsdatum van eisers verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt vastgesteld op 17 april 2020 in plaats van 11 juni 2020.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover die ziet op de ingangsdatum;
  • stelt de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vast op 17 april 2020;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit; en,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Elligens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 maart 2021

Documentcode: [code]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.