ECLI:NL:RBDHA:2021:6344

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2021
Publicatiedatum
21 juni 2021
Zaaknummer
SGR 20/4873
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van een bestuurder na gebruik van lachgas

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2021, in de zaak tussen de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) als verweerder en een eiser, wordt de vraag behandeld of de eiser terecht als bestuurder is aangemerkt na het gebruik van lachgas. De zaak is ontstaan na een melding van de politie op 7 januari 2020, waarin werd gesuggereerd dat de eiser niet meer geschikt was om te rijden. Het CBR heeft daarop een medisch onderzoek opgelegd aan de eiser. Eiser ontkent dat hij de bestuurder was en stelt dat er sprake is van persoonsverwisseling. De rechtbank oordeelt dat de politieagenten de identiteit van de bestuurder correct hebben vastgesteld en dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van eiser dat hij niet de bestuurder was. De rechtbank concludeert dat het CBR terecht heeft getwijfeld aan de rijgeschiktheid van eiser en dat het opleggen van een medisch onderzoek gerechtvaardigd was. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4873

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.L.G. Rens),
en

de algemeen directeur Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoeker verplicht mee te werken aan een medisch onderzoek.
Bij besluit van 20 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 14 augustus 2020 (SGR 20/4862) heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 26 april 2021. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Overwegingen

Samenvatting
In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat verweerder eiser terecht heeft aangemerkt als bestuurder. Dat sprake is van een persoonsverwisseling vindt de rechtbank niet aannemelijk. Verweerder heeft mogen uitgaan van de inhoud van het mutatierapport en het proces-verbaal van verhoor van de getuige. Omdat eiser als bestuurder van een auto lachgas gebruikt heeft, is het terecht dat verweerder eraan twijfelt of het nog veilig is dat eiser een rijbewijs heeft en deelneemt aan het verkeer. Daarom is het ook terecht dat verweerder eiser heeft verplicht om mee te werken aan een medisch onderzoek. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Waar gaat deze zaak over?
1. Op 7 januari 2020 heeft de politie verweerder bericht dat zij vermoedt dat eiser niet langer geschikt is om auto te rijden. Op basis van de informatie uit het mutatierapport en het proces-verbaal die verweerder van de politie heeft gekregen, twijfelt verweerder eraan of het nog veilig is dat eiser een rijbewijs heeft en deelneemt aan het verkeer. Daarom heeft verweerder eiser een medisch onderzoek opgelegd.
2. In bezwaar heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser met een voldoende mate van zekerheid als bestuurder kan worden aangemerkt ten tijde van de staande houding op
7 januari 2020 en dat daarom het onderzoek naar de geschiktheid terecht is opgelegd.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vinden partijen in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser ontkent dat hij op 7 januari 2020 onder invloed van lachgas heeft gereden. Hij was niet de bestuurder.
Eiser stelt dat sprake is van een persoonsverwisseling/identiteitsfraude. Hij heeft aangifte gedaan van identiteitsfraude bij de politie. De aangifte is nog in behandeling.
De politie heeft de identiteit van de bestuurder niet juist vastgesteld. Tussen de persoon die gebruik heeft gemaakt van eisers paspoort om zich te identificeren en eiser bestaan duidelijke gelijkenissen. Opmerkelijk is dat de politie niet om een rijbewijs van de bestuurder heeft gevraagd. Verder stelt eiser dat de objectiviteit van de getuigenverklaringen wel degelijk vaststaat. De bestuurder heeft de verklaring ondertekend en bekent daarmee schuld aan identiteitsfraude.
5. Verweerder heeft gemotiveerd op het beroep gereageerd. Hij blijft bij wat er in het bestreden besluit staat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank dient allereerst ambtshalve te beoordelen of eiser nog belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het medisch onderzoek is namelijk al verricht. De uitkomst van het onderzoek heeft geen aanleiding gegeven om het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. De rechtbank stelt vast dat eiser procesbelang heeft. Hij heeft immers kosten gemaakt om het onderzoek te kunnen laten verrichten.
7. De rechtbank stelt voorop dat voor het opleggen van een onderzoek naar de geschiktheid slechts het vermoeden van ongeschiktheid behoeft te worden vastgesteld. Juist het opgelegde onderzoek dient ertoe tot een definitief oordeel te komen over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. [1]
8. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat er in dit geval sprake is van een persoonsverwisseling. Zij overweegt dat in het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 24 juli 2020 is vermeld dat één van de politieagenten de bestuurder heeft gevraagd zijn rijbewijs ter inzage af te geven en dat de bestuurder hem zijn paspoort overhandigde omdat hij zijn rijbewijs niet bij zich had. De andere politieagent stond op dat moment naast zijn collega en heeft ook in het paspoort gekeken. Beiden zagen dat de foto op het paspoort overeen kwam met de bestuurder. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller ervan weergeven. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er grond bestaat voor enige twijfel aan de juistheid van die bevindingen. [2]
9. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd - ook in onderlinge samenhang bezien - onvoldoende reden voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling van de identiteit van eiser als bestuurder van de auto. Zoals verweerder ook in het bestreden besluit heeft overwogen, kunnen verbalisanten als ervaringsdeskundigen in staat worden geacht om personen op de juiste wijze te identificeren [3] . In dit geval hebben twee verbalisanten de identiteit van eiser als bestuurder van de auto vastgesteld. Aan de overgelegde verklaringen van de eigenaar van de auto en de persoon die volgens eiser in de auto gereden zou hebben, komt niet de betekenis toe die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Allereerst zijn de verklaringen, anders dan eiser stelt, niet afkomstig van een objectieve bron, aangezien zij afkomstig zijn van personen uit eisers vriendenkring. Daar komt nog bij dat niet is vast te stellen dat de verklaringen ook daadwerkelijk zijn geschreven door de gestelde personen wegens het ontbreken van een geldige identiteitsbewijzen van die personen. Niet valt vast te stellen dat de persoon die op de foto een verklaring tekent ook de persoon is die volgens eiser in de auto zou hebben gereden. Daarnaast overweegt de rechtbank dat zij met verweerder onvoldoende gelijkenis ziet tussen de foto van de door eiser gestelde bestuurder van de auto en de foto van eiser in zijn paspoort, ondanks dat deze foto ten tijde van de staande houding bijna vier jaar oud was. Dit geldt ook voor de foto’s van eiser en deze persoon. De foto van eiser is
en profilgenomen en die van de andere persoon
en face. Daardoor zijn deze foto’s moeilijk met elkaar te vergelijken. Met de foto’s heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de politieagenten de andere persoon mogelijk voor eiser hebben aangezien.
10. De omstandigheid dat eiser aangifte heeft gedaan tegen laatstgenoemde persoon, leidt ook niet tot een ander oordeel. Eiser heeft namelijk eerst nadat de rechtbank had gevraagd om een kopie van het proces-verbaal van aangifte op 25 april 2021 - één dag voor de zitting - aangifte gedaan van identiteitsfraude. De rechtbank merkt op dat eiser eerder op 11 juli 2020 bij de politie geweest om een melding te maken van het wegnemen van zijn paspoort. Hiervan is alleen een verklaring opgemaakt.
11. Verweerder heeft op grond van de bevindingen van de politie in samenhang bezien met de verklaring van de getuige en eisers eigen verklaring dat hij lachgas heeft gebruikt, eraan kunnen twijfelen of het nog veilig is dat eiser over een rijbewijs beschikt en deelneemt aan het verkeer. Het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 7 januari 2020 vermeldt dat de verbalisant heeft gezien dat eiser regelmatig erg slingerde. Hierop heeft de verbalisant eiser een volgteken gegeven. De verbalisant en zijn collega hebben op de vloer van auto aan de passagierszijde een cilinder met vermoedelijk lachgas zien liggen. Ook zagen zij dat er meerdere ballonnen op de vloer van de auto lagen en dat er een ballon op de bestuurdersstoel lag. Eiser heeft verklaard dat er lachgas in de fles zat en dat hij het een paar uur geleden voor het laatst had gebruikt. Nadat een van de verbalisanten heeft meegedeeld dat zij op een melding reageerden van een getuige die hem de ballonnen tijdens het rijden heeft zien gebruiken heeft eiser verklaard dat hij net ballonnen heeft gebruikt en dat ontkennen toch geen zin heeft.
12. Verweerder was gehouden een onderzoek naar de rijgeschiktheid van eiser op te leggen. Dit volgt uit de dwingendrechtelijke regelgeving.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 131
1. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen respectievelijk tot:
[…]
c. een onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid.
[…]
3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het eerste lid.
[…]

Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011

Artikel 23
3. Het CBR besluit ten slotte dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar de rijvaardigheid dan wel geschiktheid:
[…]
b. in geval van feiten of omstandigheden als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage onder B, onderdelen I en II, of
[…]
Bijlage 1
Feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven, dan wel, met uitzondering van de categorie AM, over de vereiste lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor een rijbewijs is afgegeven:
[…]
B. Geschiktheid
[…]
II. geestelijke geschiktheid
[…]
b. ernstig gestoord inzicht of gedrag;
[…]

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3064
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1319
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:479