ECLI:NL:RBDHA:2021:6562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL21.6802
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-regeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 juni 2021, wordt de asielaanvraag van een eiser van Guinese nationaliteit behandeld. De eiser heeft op 13 januari 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublin-regeling. De eiser stelt dat hij minderjarig is en dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet is behandeld. Tijdens de zitting op 3 juni 2021 is de eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van de eiser, aangezien hij in Italië en Zwitserland met verschillende geboortedata geregistreerd staat. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Italië de asielaanvraag van de eiser in behandeling zal nemen, en dat er geen reden is om aan te nemen dat de Italiaanse autoriteiten hun internationale verplichtingen niet nakomen. De rechtbank verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en concludeert dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië geen opvang zal krijgen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6802

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Tiboucha. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Guinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geb. datum] 2004.
Verweerder heeft vastgesteld dat eiser is geboren op [Geb. datum 2] 2002. Eiser heeft op 13 januari 2021 in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat uit het Eurodac-syteem is gebleken dat eiser op 16 november 2017 in Italië, op 24 juli 2019 in Duitsland, op 9 oktober 2019 in Frankrijk en op 23 september 2020 in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek in Zwitserland
is gebleken dat eiser daar met de geboortedatum [Geb. datum 2] 2002 staat geregistreerd en dat Zwitserland de Italiaanse autoriteiten heeft verzocht eiser terug te nemen. Italië heeft dit verzoek aanvaard. Omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken hebben de autoriteiten de termijn voor overdracht met achttien maanden verlengd.
Nederland heeft daarom bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 15 februari 2021 vaststaat. In hetgeen eiser heeft aangevoerd heeft verweerder geen aanleiding gezien om de behandeling van de aanvraag met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening [1] aan zich te trekken.
3. Eiser voert aan dat hij minderjarig is en dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling heeft genomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een Jugement Supplétif en een uittreksel geboorteakte overgelegd. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij zal als Dublin-terugkeerder in Italië geen opvang krijgen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een brief overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland van 4 mei 2021. Die brief bevat informatie van mevrouw Romano (ELENA-coördinator voor Italië) over de ontwikkelingen op het gebied van Italiaanse migratie-wetgeving. Naar de mening van eiser staat dus niet vast dat overdracht kan plaatsvinden
De rechtbank oordeelt als volgt.
Minderjarigheid
4. Eisers opgegeven leeftijd is onderzocht door middel van een leeftijdsschouw, die een medewerker van de AVIM en van de IND onafhankelijk van elkaar hebben uitgevoerd. Omdat beiden geen gelijkluidende conclusie trekken, is sprake van twijfel. Dat de medewerker van de IND niet de conclusie heeft gevolgd van de AVIM die eiser als kennelijk minderjarig heeft aangemerkt, is gelet op hetgeen de medewerker van de IND hierover heeft opgemerkt in het verslag van het aanmeldgehoor niet onbegrijpelijk. Verweerder heeft daarom terecht nader onderzoek gedaan bij de Italiaanse, Franse, Duitse en Zwitserse autoriteiten, waaruit blijkt dat eiser met verschillende geboortedata staat geregistreerd. Eiser heeft in Italië en Zwitserland opgegeven dat hij geboren is op [Geb. datum 2] 2002. Verweerder mag er volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in beginsel vanuit gaan dat de leeftijdsregistratie in Italië en Zwitserland juist is. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat zijn geregistreerde geboortedatum in Italië en Zwitserland onjuist is. [2] Met het overgelegde Jugement Supplétif en het uittreksel van de geboorteakte heeft eiser dat niet aannemelijk gemaakt, omdat dit geen identificerende documenten zijn.
Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek, omdat eiser minderjarig zou zijn.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er gezien het fictieve claimakkoord vanuit mag worden gegaan dat de Italiaanse autoriteiten het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Opvangrichtlijn. Verweerder mag er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit gaan dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat asielzoekers een reëel risico zullen lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 3 van het EVRM [3] dan wel artikel 4 van het Handvest [4] . Daar is eiser niet in geslaagd.
6. Uit het recente arrest van 23 maart 2021 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens [5] blijkt dat de situatie in Italië voor terugkerende asielzoekers geen reëel risico van schending van artikel 3 van het EVRM oplevert. Verder blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [6] dat ten aanzien van Italië tot op heden nog steeds onverkort kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, Dublinclaimanten in Italië toegang zullen krijgen tot adequate zorg en opvang en er sinds de nieuwe wetgeving een verandering in positieve zin is. De rechtbank is van oordeel dat de brief van 4 mei 2021 van Vluchtelingenwerk Nederland niet tot een andere conclusie kan leiden. De daarin gestelde omstandigheid dat in Italië niet is voorzien in de reservering van opvangplaatsen voor Dublin-terugkeerders betekent niet dat er van moet worden uitgegaan dat zij geen opvang zullen krijgen. Hieruit kan dan ook niet uit worden afgeleid dat er voor eiser geen opvang beschikbaar zal zijn als hij aan Italië wordt overgedragen.
7. Verweerder heeft in zoverre dan ook geen beletsel voor overdracht hoeven aannemen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 15 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134), 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219) en 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1910).
3.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.