ECLI:NL:RBDHA:2021:6589

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
21-3388
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening tegen last onder bestuursdwang voor bouwwerkzaamheden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van [B.V.] B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan verzoekster is opgelegd op 9 april 2021, waarbij de bouwwerkzaamheden in de garage van verzoekster moesten worden beëindigd. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 15 juni 2021 is de situatie besproken, waarbij verzoekster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigden en verweerder door zijn gemachtigden.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, omdat verzoekster door de stillegging van de werkzaamheden niet kan voldoen aan een eerdere veroordeling van het gerechtshof Den Haag tot herstel van de garagevloer. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de vergunningplicht van de bouwwerkzaamheden beoordeeld. Verweerder heeft gesteld dat voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist was, omdat de werkzaamheden een verandering van de draagconstructie met zich meebrachten. Verzoekster betwistte dit en stelde dat de werkzaamheden vergunningvrij waren.

Na beoordeling van de relevante wetgeving, waaronder de Wabo en het Bor, concludeerde de voorzieningenrechter dat de werkzaamheden inderdaad vergunningplichtig waren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de opgelegde last onder bestuursdwang rechtmatig was. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/3388

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[B.V.] B.V., te [vestigingsplaats] , verzoekster(gemachtigde: mr. N.J.M. Beelaerts van Blokland en mr. B.A. Boer),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder(gemachtigden: mr. N. Gündüz-Bouchotrouch, F. Sahebzad, T. Buijze en V.R. Keus).

Procesverloop

In het besluit van 9 april 2021 heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd (het primaire besluit), strekkende tot het beëindigen van de bouwwerkzaamheden van verzoekster in de garage op de [straat] [huisnummer] , te [plssts] (de garage).
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2021. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 29 maart 2021 heeft verweerder de garage, die in eigendom is van verzoekster en waar op dat moment bouwwerkzaamheden plaatsvonden, bezocht. Aanleiding voor deze controle waren verschillende meldingen over overlast en schade aan omliggende panden door heiwerkzaamheden.
3. Verweerder heeft de bouwwerkzaamheden die plaatsvonden per direct stilgelegd en heeft daarmee bestuursdwang toegepast als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 9 april 2021 heeft verweerder vervolgens het primaire besluit genomen.
4. Verweerder heeft aan de bestuursdwang ten grondslag gelegd dat voor de constructieve wijziging van de garagevloer, waarvoor 28 heipalen de grond in zijn geslagen, geen omgevingsvergunning is verleend terwijl deze wel is vereist. Door deze werkzaamheden toch uit te voeren, overtreedt verzoekster – aldus verweerder – de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is het niet toegestaan om het bouwwerk in stand te laten. Volgens verweerder moest er direct worden ingegrepen om te voorkomen dat de situatie zou verergeren of gevaarlijker zou worden.
5. Verzoekster kan zich met het bestreden besluit niet verenigen. Volgens verzoekster zijn de werkzaamheden, die nu zijn stilgelegd, niet vergunningplichtig. Op grond van artikel 3, eerste en achtste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn de werkzaamheden, aldus verzoekster, vergunningvrij. Verzoekster heeft verzocht de werking van het bestreden besluit te schorsen totdat op het bezwaar is beslist.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Spoedeisend belang
6.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Als geen onomkeerbare situatie dreigt, ontbreekt spoedeisend belang, zodat reeds daarom geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.2.
Verzoekster verhuurt de garage. Met het stilleggen van de werkzaamheden is verzoekster niet in staat om het huurgenot aan haar huurder te verstrekken. Daar komt bij dat verzoekster door het gerechtshof Den Haag is veroordeeld tot herstel van de garagevloer binnen zes maanden na betekening van het arrest op 6 oktober 2020 op straffe van een dwangsom. Ter zitting is door verzoekster toegelicht dat zij de civiele rechter heeft verzocht om deze dwangsom op te schorten. Op dit verzoek is nog niet beslist en ook is het onzeker of het zal worden toegewezen. Vooralsnog geldt dus dat, zo lang de bouwstop geldt, de dwangsom verder oploopt en dat verzoekster niet kan voldoen aan de plicht waartoe zij is veroordeeld. Gelet hierop neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan.
Vergunningplichtig?
6.3.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk. Onder ‘bouwen’ wordt op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo begrepen: plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten.
6.4.
Artikel 3 van bijlage II bij het Bor benoemt gevallen waarin een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet is vereist. In deze zaak gaat het om de gevallen die zijn genoemd in artikel 3, eerst lid, en artikel 3, achtste lid. De voorzieningenrechter gaat hierna op deze beide bepalingen in.
Toepassing artikel 3, eerste lid, van bijlage II bij het Bor
6.5.
Op grond van het eerste lid van artikel 3 is een omgevingsvergunning niet vereist voor zover het bouwen betrekking heeft op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m,
b. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
c. de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag, en
d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte.
6.6.
De werkzaamheden die zijn stilgelegd, werden uitgevoerd in de garage. In dit geval is voor de vraag of artikel 3, eerste lid, bij bijlage II van het Bor van toepassing is, relevant of de garage kan worden aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk en of de garage staat in het achtererfgebied. Onder een bijbehorend bouwwerk wordt op grond van artikel 1, eerste lid, van bijlage II bij het Bor verstaan: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Het achtererfgebied wordt in het Bor gedefinieerd als: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen. Onder hoofdgebouw wordt verstaan: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel, en indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
6.7.
De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in haar betoog dat de garage een bijbehorend bouwwerk is. Op de plek van het perceel waar de garage staat, geldt op grond van het bestemmingsplan ‘Bomenbuurt’ de bestemming ‘Bedrijf-2’ met functieaanduiding ‘garage’. De garage is noodzakelijk ter verwezenlijking van deze bestemming. Dat er aan de straatkant van het perceel een ‘ouder’ pand aanwezig is, dat bestaat uit drie bouwlagen, doet daar niet aan af. Het gaat er immers om welk gebouw in het licht van de geldende bestemming het belangrijkst is. Slechts één bouwlaag van het gebouw aan de straatkant wordt gebruikt ten behoeve van het garagebedrijf en bovendien is de garage veel groter in omvang dan dit gebouw. Daarmee mag worden aangenomen dat in de garage het grootste deel van de werkzaamheden wordt verricht ten behoeve van het garagebedrijf. De garage is daarom het hoofdgebouw en niet, zoals verzoekster heeft betoogd, een bijbehorend bouwwerk. Artikel 3, eerste lid, van bijlage II bij het Bor vindt alleen al daarom geen toepassing.
Toepassing artikel 3, achtste lid, van bijlage II bij het Bor
6.8.
Op grond van artikel 3, achtste lid, is een omgevingsvergunning niet vereist voor de verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. geen verandering van de draagconstructie,
b. geen verandering van de brandcompartimentering of beschermde subbrandcompartimentering,
c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en
d. geen uitbreiding van het bouwvolume.
6.9.
Niet in geschil is dat wordt voldaan aan artikel 3, achtste lid, onderdelen b tot en met d, van bijlage II bij het Bor. Het gaat er om of de werkzaamheden al dan niet een verandering van de draagconstructie met zich meebrengen.
6.10.
Het begrip draagconstructie is in het Bor niet gedefinieerd. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:958) daarom aanleiding gezien om aansluiting te zoeken bij de in de Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal, opgenomen definitie van draagconstructie. Daarin wordt onder draagconstructie verstaan: constructie met dragende functie. Gelet hierop wordt onder de verandering van een draagconstructie als bedoeld in artikel 3, achtste lid, onder a, van bijlage II bij het Bor begrepen een verandering van een constructie van een bouwwerk welke constructie het bouwwerk mede draagt.
6.11.
Verweerder is bevoegd handhavend op te treden wegens strijd met de Wabo, indien voor de uitgevoerde werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is terwijl eiser daar niet over beschikte. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat ten tijde van het uitvoeren van die werkzaamheden daarvoor een omgevingsvergunningplicht gold (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 18 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3199).
6.12.
In dat verband heeft verweerder aangevoerd – en dit is niet in geschil – dat voor het vervangen van de betonnen garagevloer sloop- en graafwerkzaamheden zijn uitgevoerd en dat er heipalen in de grond zijn geslagen. Op het moment dat de toezichthouders op 29 maart 2021 de inspectie uitvoerden waren de heipalen al in de grond geslagen; de garagevloer moest nog worden vervangen.
6.13.
Niet in geschil is dat er door het in de grond slaan van de heipalen sprake is van de verandering van de draagconstructie. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de overige werkzaamheden, en dan met name het aanbrengen van de vloer bovenop die heipalen, hier niet los van worden gezien. De voorzieningenrechter verwijst in dat verband naar de uitspraak van de Afdeling van 20 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2005, waarin in soortgelijke zin werd overwogen dat er niet zonder meer een onderscheid kan worden gemaakt tussen omgevingsvergunningplichtige werkzaamheden en daaraan ondergeschikte werkzaamheden. Het gaat met andere woorden om het geheel van werkzaamheden, gericht op het realiseren van een nieuwe gefundeerde garagevloer, die eiser uitvoerde op het perceel. In dat verband verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO9693, waarin de Afdeling overwoog dat het geheel van de heipalen met de betonnen fundering die daarop wordt gestort, als één bouwwerk moet worden aangemerkt.
6.14.
De werkzaamheden, in samenhang bezien, brengen dus reeds een verandering van de draagconstructie met zich mee. Er wordt immers een nieuwe vloer aangebracht ondersteund door heipalen, waar de oude vloer “op zand” was aangebracht. De vraag of de heipalen en de nieuwe vloer leiden tot een wijziging in de draagconstructie van het pand behoeft geen verdere bespreking. Verweerder heeft zich daarmee terecht op het standpunt gesteld dat aan artikel 3, achtste lid, van bijlage II bij het Bor geen toepassing kan worden gegeven en dat er voor de werkzaamheden een omgevingsvergunningplicht bestond. Verweerder was daarmee bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
6.15.
Aangezien de opgelegde last onder bestuursdwang naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter rechtmatig is, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vandrs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.