ECLI:NL:RBDHA:2021:6815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
NL21.7965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. D. Berben, had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat er tekortkomingen waren in de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen, en dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing zou zijn.

Tijdens de zitting op 8 juni 2021 heeft eiser, bijgestaan door een waarnemer en een tolk, zijn standpunten toegelicht. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat in zijn specifieke geval dit beginsel niet kon worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat er structurele gebreken waren in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem, en dat de zorgen over de coronapandemie niet voldoende waren om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder waren dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.7965
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.7966, plaatsgevonden op 8 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. D.W.M. van Erp, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Malik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft onderbouwd om welke reden de opvanglocaties en voorzieningen wel adequaat zijn en dat de circular letter van de Italiaanse autoriteiten op zichzelf onvoldoende garantie biedt. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats van Den Bosch van 4 mei 20211.Verder verwijst eiser ter
onderbouwing naar pagina's 15 tot 17 en 29 van het rapport van SFH/Osar van januari 2020, ‘het Annual report on human rights in 2020 (Italy)’ van 30 maart 2021 en naar pagina 42 van het AIDA-rapport update 2019, over Italië. Volgens eiser blijkt uit de rapporten dat er een groot risico bestaat voor Dublinclaimanten bij terugkeer naar Italië. Als gevolg van een gebrek aan personeel en overtal aan asielzoekers neemt de kwaliteit van de hele procedure sterk af. Bovendien is het risico voor eiser extra aanwezig, omdat hij al in een opvang heeft verbleven en het risico dus bestaat dat hij niet meer wordt toegelaten tot de Italiaanse opvangvoorzieningen en dat zijn asielaanvraag reeds als behandeld en gesloten wordt bestempeld. Dit risico wordt volgens eiser onderstreept door een brief met antwoorden van de Italiaanse autoriteiten, waarin onder andere staat dat er geen plaatsen in de opvang worden gereserveerd voor Dublinterugkeerders. Dit blijkt ook uit het meest recente AIDA- rapport van juni 2021. Verder volgt volgens eiser uit de uitspraak M.T. tegen Nederland ((46595/19) van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 23 maart 2021 dat kwetsbare groepen in Italië voorrang krijgen bij de behandeling van hun asielaanvraag en dit betekent dat eiser als meerderjarig alleenstaande man die voorrang niet zal krijgen. Verder is er ook een AIDA-rapport over Frankrijk van 2021 waaruit volgt dat verschillende Franse rechtbanken ervoor gekozen hebben om overdrachten naar Italië stop te zetten, vanwege de druk op de asielprocedure en opvang. Volgens eiser is klagen bij de Italiaanse autoriteiten geen toereikende oplossing, aangezien het om grove schendingen gaat. Verder stelt eiser dat verweerder tekortschiet in de beoordeling door te zeggen dat de informatie uit de rapporten die hij in de zienswijze heeft aangehaald vergelijkbaar is met de informatie die al door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is meegewogen in diverse uitspraken en daarom geen aanleiding geeft om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Een groot deel van de aangehaalde informatie dateert namelijk van na de uitspraken van de ABRvS. Eiser voert ten slotte aan dat overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt vanwege de angst en onzekerheid die hij ervaart als slachtoffer van mensenhandel en vanwege de coronapandemie. Door de pandemie ligt er namelijk een enorme druk op het asielstelsel in Italië en de opvangvoorzieningen en toegang tot de zorg lijden hieronder. Gezien het vaccinatietempo zal deze druk voorlopig blijven bestaan, terwijl het voor eiser als kwetsbaar persoon des te meer van belang is om toegang te hebben tot de zorg.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020, 15 oktober 2020 en 25 februari 2021.2 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Verschillende rapporten die eiser aanhaalt, zoals het rapport van SFH/Osar en het AIDA- rapport update 2019, zijn al door de ABRvS beoordeeld in haar uitspraken van 8 april 2020 en 15 oktober 2020. Uit deze rapporten blijkt niet dat de opvang voor Dublinterugkeerders in het geheel niet toegankelijk is. Uit het AIDA-rapport blijkt dat er een periode kan bestaan tussen de aanmelding en de registratie van de asielaanvraag en dat in die tijd de vreemdeling mogelijk geen toegang heeft tot opvangvoorzieningen. Dit maakt echter niet dat sprake is
van een aan het systeem gerelateerd gebrek en een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. Daarbij heeft het EHRM in het arrest M.T. tegen Nederland vastgesteld dat een Dublinclaimant in Italië in het asielsysteem wordt opgenomen en recht heeft op opvang, ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen. Het EHRM heeft hierbij onder andere de circular letter van 8 februari 2021 betrokken en het feit dat er nieuwe wetgeving is met meer waarborgen en waarin bepaalde aanpassingen uit het Salvini-decreet worden teruggedraaid. Dat er extra aandacht is voor kwetsbare groepen maakt niet dat niet-kwetsbare personen slechter worden behandeld. Het ‘Annual report on human rights in 2020’ van 30 maart 2021 bevat geen nieuwe informatie ten opzichte van de door de ABRvS beoordeelde rapporten en laat dus ook geen wezenlijk ander beeld zien. Anders dan eiser stelt, geldt dit ook voor de bij de zienswijze ingebrachte rapporten en verweerder heeft deze rapporten dan ook niet meer inhoudelijk hoeven behandelen in het bestreden besluit. Dat een deel van deze rapporten na de uitspraken van de ABRvS zijn uitgebracht, betekent niet dat de informatie in deze rapporten nieuw is of wezenlijk verschilt van informatie uit eerdere rapporten.
Verweerder stelt verder terecht dat, hoewel uit het AIDA-rapport, update 2020, van juni 2021 en de brief met antwoorden van de Italiaanse autoriteiten blijkt dat er geen gereserveerde opvangplekken voor Dublinclaimanten zijn, dit niet betekent dat er geen plekken voor Dublinclaimanten beschikbaar zijn. Dat verder uit het AIDA-rapport over Frankrijk blijkt dat sommige rechtbanken hebben besloten overdrachten aan Italië op te schorten, betekent niet dat Frankrijk in zijn algemeenheid niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat ten opzichte van Italië. Uit het rapport blijkt bovendien dat het beleid van Frankrijk ten opzichte van Italië niet is aangepast.
5. Eiser heeft verder geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat Italië zich door de gevolgen van de coronapandemie niet meer aan zijn internationale verplichtingen houdt. Uit het AIDA-rapport van juni 2021 blijkt dat er door de coronapandemie een druk is op het asiel- en opvangsysteem, maar verweerder stelt terecht dat dit een situatie is die wereldwijd geldt. Uit dit rapport volgt niet dat deze druk zodanig is dat sprake is van structurele gebreken in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Verweerder is daarom terecht uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft niet nader hoeven onderbouwen waarom de opvanglocaties en voorzieningen adequaat zijn.
6. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt niet dat verweerder niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser heeft geen asielaanvraag ingediend in Italië, wat betekent dat hij geen eigen ervaringen heeft met het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij terugkeer naar Italië geen opvang zal krijgen of dat zijn asielaanvraag als behandeld zal worden bestempeld. Bovendien stelt verweerder terecht dat Italië met het claimakkoord garandeert dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat hij in lijn met de Richtlijnen en verdragsverplichtingen zal worden behandeld. Verder heeft eiser ook niet onderbouwd dat de Italiaanse autoriteiten hem niet kunnen of willen beschermen tegen de mensenhandelaren voor wie hij vreest. Het ligt op de weg van eiser om deze bescherming in te roepen of om bij de Italiaanse autoriteiten te klagen over problemen die hij ondervindt. De rechtbank volgt eiser niet dat klagen geen toereikende oplossing is. Het is niet gebleken dat klagen voor eiser onmogelijk of zinloos is.
7. Verder stelt eiser dat hij als slachtoffer van mensenhandel kwetsbaar is en dat daarom in zijn geval in ieder geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat Italië onvoldoende garanties biedt voor een veilige en rustige
omgeving. Eiser wijst ter onderbouwing op pagina 74 van het AIDA-rapport update 2019 en het rapport van SFH/Osar. waaruit volgens eiser blijkt dat hij pas rechten kan ontlenen aan zijn kwetsbaarheid nadat hij de volledige asielprocedure heeft doorlopen en erkend internationaal beschermd wordt. Het is echter geen gegeven dat eiser gelijk toegang heeft tot de asielprocedure en dat zijn kwetsbaarheid tijdig wordt herkend en dat hij vervolgens een verblijfsvergunning ontvangt
8. De stelling van eiser dat hij slachtoffer is van mensenhandel, is onvoldoende om hem als bijzonder kwetsbaar aan te merken, omdat hij deze stelling niet heeft onderbouwd. Er zijn door eiser bovendien geen bijkomende omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij bijzondere behoeftes heeft waardoor hij is aangewezen op speciale opvangvoorzieningen. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij moet worden aangemerkt als (bijzonder) kwetsbaar en niet zonder het verkrijgen van aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zal krijgen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Italië de juiste zorg niet zou kunnen bieden door de gevolgen van de coronapandemie.
9. Verweerder heeft in de omstandigheden van eiser dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
22 juni 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.