ECLI:NL:RBDHA:2021:6911
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot onjuiste persoonsgegevens
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening van de verzoeker, die werd vertegenwoordigd door mr. A.B. Vissers. De verzoeker had de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in verband met besluiten van de minister van Financiën, die hij als onrechtmatig beschouwde. De verzoeker stelde dat hij schade leed door de onbeperkte verwerking van onjuiste persoonsgegevens, wat leidde tot financiële schade en imagoschade. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de door verzoeker aangedragen belangen overwegend financieel van aard waren en dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 van de Awb, en wees de verzoeken om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen hoger beroep toegestaan.