ECLI:NL:RBDHA:2021:6911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot onjuiste persoonsgegevens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2021 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorziening van de verzoeker, die werd vertegenwoordigd door mr. A.B. Vissers. De verzoeker had de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen in verband met besluiten van de minister van Financiën, die hij als onrechtmatig beschouwde. De verzoeker stelde dat hij schade leed door de onbeperkte verwerking van onjuiste persoonsgegevens, wat leidde tot financiële schade en imagoschade. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de door verzoeker aangedragen belangen overwegend financieel van aard waren en dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 van de Awb, en wees de verzoeken om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen hoger beroep toegestaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/1474 AVG en SGR 21/1203 AVG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2021 op de verzoeken om voorlopige voorziening van

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde mr. A.B. Vissers),
tegen

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. F.R. Lader).

Procedureverloop

Bij besluit van 15 februari 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 22 januari 2020 afgewezen. Bij besluit van 13 juli 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit I (SGR 20/5487 AVG). Voorts heeft hij de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 25.000,-, met de vermelding dat hij het meerdere te zijner tijd zo nodig in een aansluitende civiele procedure zal vorderen (SGR 20/6794 AVG). Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (SGR 21/1474 AVG).
Bij besluit van 4 september 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder het verzoek van verzoeker van 3 juli 2020, aangevuld bij brief van 4 augustus 2020, afgewezen. Bij besluit van 7 januari 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit II (SGR 21/1248 AVG). Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (SGR 21/1203 AVG).
Verweerder heeft ter zake de verzoeken om een voorlopige voorziening een verweerschrift ingediend. Verzoeker heeft daarop gereageerd.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Spoedeisend belang
2.1.
Verzoeker heeft als spoedeisend belang aangevoerd dat het voortduren van de onbeperkte verwerking van onjuiste persoonsgegevens schade voor hem tot gevolg heeft. Er wordt ‘business’ schade geleden als gevolg van de negatieve berichtgeving, opname in ‘World Check’, gederfde uren, rechtsbijstand teneinde zijn belangen te behartigen, misgelopen deals en optredens alsmede imagoschade. Tevens lijdt verzoeker schade doordat derden op basis van onjuiste informatie in het onderzoek betrokken zijn geraakt en zij hem in dat verband aanspreken. Hierbij wordt hij ook aansprakelijk gesteld.
2.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door verzoeker aangedragen belangen overwegend financieel van aard zijn. Het is vaste rechtspraak dat een financieel belang in de regel geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorlopige voorziening. [1]
Dat in het geval van verzoeker sprake is van een acute financiële noodsituatie die zou nopen tot het maken van een uitzondering op deze hoofdregel, is uit hetgeen verzoeker heeft aangevoerd niet af te leiden. De verwijzing van verzoeker naar het vonnis in kort geding van de rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2019:874) kan hier niet aan afdoen. Daarbij komt betekenis toe aan hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft vermeld, namelijk dat de spoedeisendheid betrekking heeft op de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van (de uitvoering van) de besluiten nog te herstellen, derhalve de onomkeerbaarheid. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat daarvan geen sprake is.
2.3
De door verzoeker gevraagde voorziening kan voorts worden getroffen als het evident is dat de besluiten onrechtmatig zijn. Met evident wordt bedoeld dat dit zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan te nemen dat hiervan sprake is. Zo betwist verweerder in het verweerschrift de door verzoeker ingenomen standpunten.
3. Gelet op het voorgaande is geen sprake van spoedeisend belang in de zin van artikel 8:81 van de Awb. De verzoeken om een voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:91)