2.2.Verweerder onthoudt eiser een vertrektermijnen legt aan hem een inreisverbod voor de duur van tien jaarop omdat zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Verweerder acht de bedreiging voor de openbare orde die van eiser uitgaat, ondanks de positieve ontwikkelingen die eiser heeft doorgemaakt, nog altijd actueel. Hieraan legt verweerder ten grondslag dat het delict – op het moment van het bestreden besluit – kort geleden was gepleegd en eisers proeftijd tot 31 maart 2018 loopt. In deze proeftijd wordt eiser nog streng gecontroleerd. Verder acht verweerder in dit verband van belang dat het zelfinzicht van eiser onvoldoende is en wijst hij op het alcoholgebruik waarvoor eiser eerder is veroordeeld en dat in het toezicht een punt van aandacht vormt. Van bijzondere individuele omstandigheden om af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod of een inreisverbod voor een kortere duur dan tien jaar op te leggen, is volgens verweerder niet gebleken. Oplegging aan eiser van een inreisverbod voor de duur van tien jaar levert geen schending op van artikel 8 van het EVRM, aldus verweerder.
Wat oordeelt deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 22 december 2017?
3. In de uitspraak van 22 december 2017 oordeelt de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats ten aanzien van het terugkeerbesluit en inreisverbod, samengevat weergegeven, dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde is en daarom geen inreisverbod van tien jaar had mogen opleggen. Hiertoe wijst de rechtbank op informatie van de reclassering van 5 april 2016 en 8 november 2017 en oordeelt zij dat de reclassering bij uitstek deskundig is om het recidiverisico te beoordelen. De rechtbank neemt in aanmerking dat de reclassering, anders dan verweerder, in het zelfinzicht en alcoholgebruik dan wel het aflopen van de proeftijd geen aanleiding heeft gezien om de kans op recidive hoger dan nihil in te schatten. Dat het delict relatief kort geleden was gepleegd acht de rechtbank op zichzelf onvoldoende grond om eiser een actuele bedreiging voor de openbare orde te achten. Ook het feit dat de proeftijd nog niet was afgelopen vindt de rechtbank niet van belang, aangezien die was opgelegd ten tijde van de veroordeling en de reclassering heeft aangegeven behandeling niet nodig te achten.
Verder stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder op grond van de nationale wet- en regelgeving bevoegd was om de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in te trekken. Hoewel eiser in het bezit was van een zuiver nationaalrechtelijke verblijfsvergunning en in zoverre het Unierechtelijk openbare orde criterium niet van toepassing is, overweegt de rechtbank dat eiser in het verleden nooit de mogelijkheid heeft gehad om in rechte te laten vaststellen of hij op een andere grond dan een zuiver nationaalrechtelijke wellicht een verblijfsvergunning had moeten krijgen omdat hij daar destijds geen belang bij had. Dit belang kan, zo oordeelt de rechtbank gebaseerd op vaste Afdelingsrechtspraak, herleven bij intrekking van de verblijfsvergunning en is het geval omdat een andere toelatingsgrond bij de intrekking tot toepassing van een ander openbare orde criterium kan leiden. Als geconstateerd wordt dat eiser destijds een verblijfsvergunning had moeten krijgen op een grond die nu Unierechtelijk genormeerd is, had verweerder deze vergunning alleen kunnen intrekken als sprake is van een actuele, reële en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Dit is, zo overweegt de rechtbank, een ander (strenger) criterium dan de glijdende schaal die verweerder bij de intrekking heeft toegepast. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder had moeten beoordelen of eiser met de feiten van toen aanspraak had op vluchtelingschap of subsidiaire bescherming.
Waarom heeft de Afdeling het beroep bij uitspraak van 9 juli 2019 teruggewezen?
4. Verweerder klaagt volgens de Afdeling terecht dat de rechtbank het inreisverbod had moeten beoordelen naar de stand van zaken op het moment dat het besluit van 9 november 2016 werd genomen. Artikel 83 van de Vw 2000 is niet van toepassing. De rechtbank had daarom niet het reclasseringsrapport van 8 november 2017 bij haar oordeel over het inreisverbod mogen betrekken. Als eiser meent dat hij aan de voorwaarden daarvoor voldoet, kan hij een verzoek tot opheffing van het inreisverbod indienen, waaraan hij ook het reclasseringsrapport van 8 november 2017 ten grondslag kan leggen, aldus de Afdeling. Ten aanzien van verweerders standpunt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat eiser (nu) belang heeft bij het doorprocederen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vw 2000 en verweerder een ex tunc-toets had moeten verrichten op dat punt, geeft de Afdeling verweerder ook gelijk. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 18 juni 2019, waarin zij deze rechtsvraag eerder heeft beantwoord.
Wat betekent het dat een zaak door de Afdeling wordt teruggewezen?
5. De Afdeling wijst de zaak terug naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld, als zij van oordeel is dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld. Een teruggewezen zaak moet worden beoordeeld en beslist binnen de grenzen van het geding, zoals dat was afgebakend in eerste aanleg, eventueel gecorrigeerd in hoger beroep en met inachtneming van de oordelen van de Afdeling over de aangevoerde grieven en over de te verrichten ambtshalve toetsing. Nieuwe gronden kunnen in een terugverwezen zaak niet meer worden aangevoerd, nieuwe stukken ter ondersteuning van eerdere gronden wel.
Wat oordeelt de rechtbank nu?
6. Verweerder heeft niet beoordeeld of de intrekking van eisers asielvergunning voor onbepaalde tijd strijd oplevert met het bepaalde in artikel 8 van het EVRM, terwijl hij dat wel had moeten doen. Dat betekent dat aan het bestreden besluit een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek kleeft. Daarom is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze conclusie komt en welke gevolgen dat heeft.