ECLI:NL:RBDHA:2021:7376

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
NL20.11399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en beoordeling van vestigingsalternatief Kabul in het licht van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 9 juli 2021, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, geboren in Afghanistan, heeft in 2017 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris heeft zijn aanvraag op 4 mei 2020 afgewezen, met als argument dat eiser zich in Kabul zou kunnen vestigen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Kabul te vrezen heeft voor de Taliban en dat zijn gezinssituatie onvoldoende is meegewogen in de beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat Kabul een veilig vestigingsalternatief is voor eiser, vooral gezien zijn gezinsleven in Nederland en de risico's die hij loopt in Kabul. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiser en zijn gezin beter in overweging moeten worden genomen. De rechtbank wijst ook op de proceskosten die aan eiser moeten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11399

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

ProcesverloopBij besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2021 te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Momand. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die participeerde via een beeldverbinding.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 26 oktober 2017 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2. Bij besluit van 14 maart 2018 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. [1] Bij uitspraak van 18 mei 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, het hiertegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom van eiser kan worden verwacht dat hij zich in Kabul vestigt. Het besluit van 14 maart 2018 is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen. De Afdeling [2] heeft het daartegen ingestelde hoger beroep bij uitspraak van 1 oktober 2018 kennelijk ongegrond verklaard.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser wederom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet maken dat hij zich niet kan vestigen in Kabul. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
4. Verweerder heeft in een afzonderlijk besluit van 4 mei 2020 vastgesteld dat eiser vanwege de geboorte van zijn kind op [geboortedatum kind] verblijfsrecht heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez van het HvJ EU. [3] Eiser is daarom in het bezit gesteld van een verblijfsdocument EU/EER als bedoeld in artikel 9 van de Vw met de aantekening ‘Residence card for a family member of an EU citizen’.
5. Op 8 maart 2021 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Daarin heeft verweerder geconcludeerd dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [4] in het nadeel van eiser uitvalt. Het beroep van eiser richt zich op grond van artikel 6:19 van de Awb [5] eveneens tegen dat besluit.
6. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt in het hiernavolgende ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
7. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij dit beroep, omdat hij een Unierechtelijk verblijfsrecht heeft op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Hij verblijft dus rechtmatig in Nederland.
8. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2018 [6] oordeelt de rechtbank dat eiser procesbelang heeft bij het voeren van deze procedure. In die uitspraak heeft de Afdeling namelijk bepaald dat de invoering van de herziene Procedurerichtlijn [7] met zich brengt dat een vreemdeling moet kunnen procederen over de weigering om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen als hem al een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank dient eenzelfde redenering te worden gevolgd in het geval van aanwezigheid van een Unierechtelijk verblijfsrecht. De rechtbank zal de zaak dan ook inhoudelijk beoordelen.
15c-situatie in Kabul?
9. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 december 2019 [8] overwogen dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan weliswaar is verslechterd ten opzichte van juni 2018, het eindpunt van de verslagperiode waarover de eerdere uitspraak van de Afdeling over de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan ging, maar dat de veiligheidssituatie niet in alle provincies even ernstig is en het geweld niet overal even wijdverbreid is. Ook is het aantal burgerslachtoffers en ontheemden - hoewel zorgwekkend - gelet op het totale inwoneraantal van Afghanistan niet zo hoog dat alleen al daarom moet worden gesproken van een situatie zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [9] en is er nog altijd een basale veiligheidsstructuur aanwezig. De Afdeling heeft dit bevestigd in de uitspraak van 9 januari 2020 [10] , waarbij ook is overwogen dat Kabul in het algemeen kan gelden als vestigingsalternatief.
10. Eiser heeft met de door hem overgelegde algemene informatie niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Afghanistan en specifiek in Kabul sinds deze laatste Afdelingsuitspraak significant is verslechterd. De brief van Vluchtelingenwerk van maart 2020 en het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van november 2020 geven geen ander beeld dan de situatie waarvan de Afdeling in haar uitspraak van december 2019 is uitgegaan. In de brief van de UNHCR van december 2019 waar eiser op wijst, wordt haar standpunt zoals al was ingenomen in haar Guidelines van 30 augustus 2018 herhaald. Ook deze laat geen wezenlijk ander beeld dan wel significante verslechtering zien van de situatie in Kabul. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een 15-situatie in Kabul.
11. Eiser heeft gewezen op de conclusie van de Advocaat-Generaal van 11 februari 2021 in een zaak voor het HvJ EU [11] en de uitspraak van 1 mei 2020 van het Upper Tribunal (Immigration and Asylum Chamber) van het Verenigd Koninkrijk. [12] Hieruit volgt volgens eiser dat bij het meten van de mate van willekeurig geweld in het kader van artikel 15c altijd een individuele weging van specifieke risico’s betrokken moet worden. De rechtbank ziet hierin echter onvoldoende aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Het HvJ EU heeft op 10 juni 2021 een arrest gewezen in de zaak waarop de door eiser vermelde conclusie van de AG betrekking heeft. [13] Daaruit kan het volgende worden afgeleid. Bij de beoordeling of sprake is van een ernstige en individuele bedreiging in de zin van artikel 15c moeten globaal alle omstandigheden van het concrete geval in aanmerking worden genomen, waarbij het met name gaat om omstandigheden die kenmerkend zijn voor de situatie in het land van herkomst. Specifieke risico’s die een vreemdeling door persoonlijke omstandigheden zou kunnen lopen spelen daarbij dus in mindere mate een rol.
IDP [14] in Kabul
12. In de uitspraak van 18 mei 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat van eiser als IDP kan worden verwacht dat hij zich in Kabul vestigt, nu uit het algemeen ambtsbericht van november 2016 en diverse rapporten [15] volgt dat sprake is van een gebrek aan basisbehoeften als voedsel, water, huisvesting en gezondheidszorg en dat de situatie van IDP’s over het algemeen slechter is dan die van arme stadsbewoners. Ook is onvoldoende gemotiveerd dat de levensomstandigheden voor IDP’s in Kabul in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.
13. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het arrest Sufi en Elmi van het EHRM. [16] Hieruit blijkt dat een schending van artikel 3 van het EVRM [17] wegens humanitaire omstandigheden zich niet snel voordoet. Uit die uitspraak kan verder worden afgeleid dat sociale en humanitaire problemen, zoals gebrekkige toegang tot werk, voedsel en huisvesting, niet van dien aard zijn dat daarin op zichzelf een schending van artikel 3 van het EVRM is gelegen. Verder wordt overwogen dat uit recente ambtsberichten niet blijkt dat de positie van IDP’s slechter is dan die van de armste stadsbewoners van Kabul.
14. De Afdeling heeft de geschetste omstandigheden voor IDP’s in Kabul in een uitspraak van 22 juni 2018 [18] op zichzelf ook onvoldoende geacht om een schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. In beroep heeft eiser gewezen op nieuwe algemene informatie, te weten brieven van Vluchtelingenwerk van maart 2020 [19] en maart 2021 en het landenrapport inzake Afghanistan van Amnesty International van april 2021. Hieruit blijkt dat de situatie voor IDP’s in Kabul onverminderd slecht is, maar niet dat de situatie wezenlijk is veranderd. De enkele omstandigheid dat eiser bij terugkeer naar Kabul als IDP moet worden aangemerkt, heeft verweerder dan ook onvoldoende mogen achten voor het oordeel dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
Taliban in Kabul en Kabul als vestigingsalternatief
15. Ook ten aanzien van de invloed van de Taliban in Kabul heeft eiser nieuwe algemene informatie overgelegd, namelijk een brief van het UNHCR [20] van 6 december 2019 [21] , het EASO rapport van maart 2020 en het algemeen ambtsbericht van 24 november 2020. Hieruit blijkt volgens eiser dat de Taliban aan invloed wint in Kabul. Het enkele feit dat iemand in Europa is geweest, is volgens deze informatie voldoende om door de Taliban aangemerkt te worden als doelwit. In het algemeen ambtsbericht wordt specifiek benoemd dat de Taliban gebruik makend van tribale en andere contacten in staat is door haar gezochte personen in regeringsgebied op te sporen. Volgens eiser is deze nieuwe informatie relevant voor de beoordeling van zijn vrees voor de Taliban in Kabul.
16. In zijn verweerschrift heeft verweerder in reactie hierop gesteld dat niet aannemelijk is gemaakt dat eiser van blijvend belang is voor de Taliban, dan wel dat zij hem kunnen traceren in Kabul. In het algemeen ambtsbericht staat wel dat er aanwijzingen zijn dat de Taliban in staat is door haar gezochte personen in regeringsgebied op te sporen, maar dan gaat het om personen die worden geassocieerd met, of ondersteunend zijn aan de Afghaanse overheid; eiser behoort niet tot die categorie. Ook wijst verweerder op het rapport
Country Policy and Information Note Afghanistan: Anti-government elements. [22] Hieruit blijkt dat de Taliban mogelijk iemand vinden die naar een ander gebied verhuist, vooral als die persoon
high profileis. Volgens verweerder is eiser niet
high profile.
17. Ter zitting heeft eiser erop gewezen dat de informatie waar door verweerder naar verwezen wordt, te vinden is in hoofdstuk 4 van het genoemde rapport. In hoofdstuk 5 [23] is echter te lezen dat de Taliban diverse categorieën personen die zich in hun ogen misdragen als doelwit heeft, waaronder
‘individuals of any category selected by the Taliban as useful or necessary to their war effort, and who have refused to collaborate’. Dat eiser in Mazar-i-Sharif heeft te vrezen voor de Taliban omdat hij heeft geweigerd met hen mee te werken, staat in rechte vast. Mogelijk wordt hij daarom door de Taliban als doelwit aangemerkt, ook als hij verder niet
high profilezou zijn. Gelet op dit rapport en de overige algemene informatie waar eiser op gewezen heeft, heeft verweerder dan ook onvoldoende gemotiveerd dat eiser in Kabul niet te vrezen heeft voor de Taliban. Er is op dit punt dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
18. Verweerder heeft in het bestreden besluit beoordeeld of eiser persoonlijk een reëel risico loopt in Kabul. Dat is volgens verweerder niet het geval. Daartoe wordt onder meer overwogen dat eiser behoort tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep, de grootste bevolkingsgroep in Kabul. Ook spreekt hij Dari, de gangbare taal in Kabul. Eiser is een jonge volwassen man, specifieke kwetsbaarheden ontbreken. Hij heeft onderwijs genoten en is werkzaam geweest; hij kan zich daar staande houden. Volgens verweerder kan eiser bij terugkeer worden aangemerkt als alleenstaande man. Zijn vrouw en kind kunnen met hem mee naar Kabul, maar dat hoeft niet. Zij verblijven immers rechtmatig in Nederland.
19. Uit overweging 17 volgt al dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser in Kabul niet te vrezen heeft voor de Taliban. Dit alleen al maakt dat onvoldoende is gemotiveerd dat Kabul voor eiser als vestigingsalternatief kan gelden. Uit het landgebonden beleid van verweerder ten aanzien van Afghanistan als opgenomen in paragraaf C7/2.5.1 van de Vc [24] volgt dat de IND een binnenlands beschermingsalternatief aanneemt in Kabul, Herat en Mazar-i-Sharif. Daarin is echter ook vermeld dat de IND in ieder geval aanneemt dat geen binnenlands beschermingsalternatief in deze steden aanwezig is voor onder andere gezinnen met minderjarige kinderen. [25] Dus ook op basis van dit beleid van verweerder kan Kabul niet als vestigingsalternatief aan eiser worden tegengeworpen, nu niet in geschil is dat eiser een gezin vormt met zijn vrouw en minderjarige zoon. Verweerder heeft dan ook ten onrechte nagelaten te toetsen aan de nieuwe gezinssituatie van eiser.
Artikel 8 van het EVRM
20. Voor wat betreft eisers beroep op zijn familie- en gezinsleven heeft verweerder zich in het aanvullende besluit allereerst op het standpunt gesteld dat er sprake is van een eerste asielaanvraag. De omstandigheid dat eiser in Nederland nooit eerder een verblijfsvergunning heeft gehad, maakt volgens verweerder dat geen sprake is van inmenging in het familie- en gezinsleven van eiser. Om die reden heeft verweerder eiser ook niet ambtshalve in het bezit gesteld van een reguliere verblijfsvergunning. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, nu vast staat dat eiser een Unierechtelijk verblijfsrecht heeft en dus rechtmatig in Nederland verblijft. Er is dus wel degelijk sprake van inmenging in eisers gezinsleven.
21. Verweerder is vervolgens overgegaan tot een belangenafweging. Volgens verweerder weegt in eisers voordeel dat hij een kerngezin vormt met zijn vrouw en kind. In zijn nadeel weegt mee dat hij gezinsleven is gaan uitoefenen zonder dat aan hem een verblijfsvergunning is verleend, waarmee hij verweerder voor een voldongen feit stelt. Verder stelt verweerder dat er geen sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Afghanistan uit te oefenen. Eisers vrouw heeft een afgeleide verblijfsvergunning gehad voor verblijf bij haar vader. Zij heeft bovendien het grootste deel van haar leven in Afghanistan gewoond. Dat zij sinds 2013 in Nederland woont en genaturaliseerd is, maakt niet dat sprake is van verwestering. Daarvoor moet sprake zijn van persoonlijke en individuele kenmerken, maar daarvan is niet gebleken. Hun zoon is bovendien nog erg jong en dus nog niet geworteld in Nederland. Hij kan zich aanpassen aan de situatie in Kabul.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser verweerder al op 12 februari 2019 op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij met zijn vrouw ging trouwen en dat zij zwanger was. Op 15 juli 2019 heeft hij de bijbehorende de huwelijks- en geboorteakte overgelegd. Verweerder heeft echter pas in het aanvullende besluit van 8 maart 2021 een afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt. Het had op de weg van verweerder gelegen om eerst nader onderzoek te doen naar de in dat kader door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden. Daarbij kan ook de gestelde verwestering van de vrouw van eiser een rol spelen, wat beoordeeld dient te worden conform het door de Afdeling in de uitspraak van 21 november 2018 [26] geschetste toetsingskader. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.
Slotsom
23. Het oordeel luidt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser in Kabul niet heeft te vrezen voor de Taliban en dat Kabul als vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen gelet op het feit dat eiser een gezin vormt met zijn vrouw en jonge kind. Voorts heeft verweerder het feit dat eiser in Nederland een gezin heeft gevormd en hier rechtmatig bij hen verblijft onvoldoende betrokken bij de beoordeling of eiser in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. Het is niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie 10 mei 2017, C-133/15, ECLI:EU:C:2017:354.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Algemene wet bestuursrecht.
7.Richtlijn 2013/32/EU.
9.Richtlijn 2011/95/EU.
11.A-G Pikamäe, HvJ EU, C-901/19 (CF & DN), ECLI:EU:C:2021:116.
12.AS (Safety of Kabul) Afghanistan (CG) [2020] UKUT 130 (IAC).
13.Arrest van 10 juni 2021 in de zaak C-901/19, ECLI:EU:C:2021:472.
14.Internally Displaced Person.
15.De Eligibility Guidelines van de UNHCR van 19 april 2016 en het EASO Country of Origin Report Afghanistan, Key socio-economic indicators, state protection, and mobility in Kabul City, Mazar-e-Sharif, and Herat City van augustus 2017.
16.Europees Hof voor de Rechten van de Mens, arrest van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907.
17.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
19.‘Veelgestelde vragen – Afghanistan ontheemden, terugkeerders en personen zonder netwerk’.
20.United Nations High Commissioner for Refugees.
21.Ingebracht in de zaak M.J. tegen Nederland bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zaaknummer 49259/18.
22.De bron waar het algemeen ambtsbericht in de voetnoot 412 op pagina 70 naar verwijst.
23.Pagina 24 van het rapport.
24.Vreemdelingencirculaire 2000.
25.Ook uit het rapport Country Guidance: Afghanistan van EASO van december 2020 waar eiser op gewezen heeft, blijkt dat Kabul geen redelijk vestigingsalternatief vormt voor gezinnen met kinderen.