ECLI:NL:RBDHA:2021:7433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/4874 en 20/4875
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over verblijfsvergunningen en arbeidsmarktaantekeningen voor vreemdelingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, twee vreemdelingen met de Bahamaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De primaire besluiten, genomen op 22 april 2020, verleenden eiser 1 een verblijfsvergunning voor medische behandeling en eiser 2 een verblijfsvergunning voor verblijf bij eiser 1. Beide eisers kregen echter de arbeidsmarktaantekening 'arbeid niet toegestaan'. De bestreden besluiten van 2 juni 2020 verklaarden de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld tijdens een zitting op 30 maart 2021, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de arbeidsmarktaantekening correct is toegepast, verwijzend naar de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en het beleid omtrent verblijfsvergunningen voor medische behandeling. Eisers voerden aan dat de besluiten niet deugdelijk gemotiveerd waren en dat hun rechten onder internationale verdragsbepalingen, zoals artikel 6 van het IVESCR en artikel 1 van het ESH, niet waren gerespecteerd. De rechtbank oordeelt echter dat deze bepalingen niet rechtstreeks toepasbaar zijn en dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom arbeid voor eisers niet kan worden toegestaan.

De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 juli 2021 door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/4875 en AWB 20/4874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2021 in de zaken tussen

[eiser 1] , eiser 1, V-nummer [V-nummer 1] en

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer 2] ,
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

Bij besluiten van 22 april 2020 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eiser 1 om een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘medische behandeling’ ingewilligd en de aanvraag van eiser 2 om een verblijfsvergunning regulier voor het doel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [eiser 1] ’ ingewilligd. Hierbij hebben eisers de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’ gekregen.
Bij besluiten van 2 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden per Skypeverbinding op 30 maart 2021. De beroepen zijn gelijktijdig behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser 1 is geboren op [geboortedag 1] 1985. Eiser 2 is geboren op [geboortedag 2] 1988. Eisers hebben de Bahamaanse nationaliteit. Eiser 1 heeft een verblijfsvergunning voor medische behandeling gekregen. Eiser 2 heeft een verblijfsvergunning gekregen voor verblijf bij zijn partner, eiser 1. De verblijfsvergunningen van eisers lopen van 15 april 2020 tot
15 april 2021. Het beroep van eisers richt zich tegen de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de juiste arbeidsmarktaantekening is gehanteerd. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht [1] en rechtspraak van de Afdeling [2] . De arbeidsmarktaantekening is niet in strijd met artikel 6 van het IVESCR [3] en artikel 1 van het ESH [4] . Ook kan niet op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het beleid worden afgeweken.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en voeren het volgende aan. De bestreden besluiten zijn niet voorzien van een deugdelijke motivering in de zin van artikel 3:46 van de Awb. Verweerder verwijst naar het eigen beleid en concludeert dat het besluit op juiste gronden is genomen en dat de door eiser in bezwaar aangehaalde internationale verdragsbepalingen daar niet aan afdoen. Eisers menen dat zij op grond van artikel 6 van het IVESCR en artikel 1 van het ESH het recht hebben om te werken. Verweerder heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom deze verdragsrechtelijke bepalingen niet voor het beleid gaan. Tot slot, heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
In artikel 4, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en het daarop gebaseerde Besluit is uitputtend geregeld aan welke vreemdelingen een aantekening, waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid, wordt afgegeven. Voor afgifte van een zodanige aantekening aan een vreemdeling die niet tot een van de aangewezen categorieën behoort, biedt de Wav geen ruimte [5] .
4.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gebaseerd op de Wav, de rechtspraak van de Afdeling en het beleid omtrent de arbeidsmarktaantekening bij een verblijfsvergunning voor ‘medische behandeling’. Daarnaast heeft verweerder uitgelegd dat het een bewuste beleidskeuze is geweest om houders van een verblijfsvergunning voor ‘medische behandeling’ geen arbeid toe te staan. Pas wanneer er sprake is van een verblijfsvergunning ‘humanitair niet tijdelijk’ is er reden om aan te nemen dat de vreemdeling met een medische verblijfsvergunning en zijn gezinsleden mogelijk blijvend aan Nederland gebonden zijn. Onder die omstandigheid wordt arbeid wel wenselijk geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met deze uitleg voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat arbeid voor eisers niet kan worden toegestaan.
5. Het beroep van eisers op artikel 6 van het IVESCR kan niet slagen. Deze bepaling kan niet worden aangemerkt als een ieder verbindende bepaling in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet, nu dit artikel slechts verplichtingen oplegt aan de verdragsluitende staten en zich gezien de bewoording, aard en strekking niet leent voor rechtstreekse toepassing [6] . Om dezelfde reden slaagt het beroep op artikel 1 van het ESH evenmin [7] .
6. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van de bestreden besluiten en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien. Dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat eiser tijdens een hoorzitting nieuwe gezichtspunten naar voren brengt die tot gegrondverklaring van het bezwaar zouden hebben geleid, doet daaraan niet af, omdat verweerder de beslissing om van horen af te zien dient te nemen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is gesteld.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2021.
De rechter is verhinderd te tekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 11 december 2019, AWB 19/6284, AWB 19/6285 en AWB 19/6286.
2.De uitspraken van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
3.Internationaal verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten.
4.Europees Sociaal Handvest.
5.Volgens de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2602.
6.Volgens de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ7882.
7.Volgens de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB3416.