In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, twee vreemdelingen met de Bahamaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De primaire besluiten, genomen op 22 april 2020, verleenden eiser 1 een verblijfsvergunning voor medische behandeling en eiser 2 een verblijfsvergunning voor verblijf bij eiser 1. Beide eisers kregen echter de arbeidsmarktaantekening 'arbeid niet toegestaan'. De bestreden besluiten van 2 juni 2020 verklaarden de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond. De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig behandeld tijdens een zitting op 30 maart 2021, waarbij eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de arbeidsmarktaantekening correct is toegepast, verwijzend naar de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en het beleid omtrent verblijfsvergunningen voor medische behandeling. Eisers voerden aan dat de besluiten niet deugdelijk gemotiveerd waren en dat hun rechten onder internationale verdragsbepalingen, zoals artikel 6 van het IVESCR en artikel 1 van het ESH, niet waren gerespecteerd. De rechtbank oordeelt echter dat deze bepalingen niet rechtstreeks toepasbaar zijn en dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom arbeid voor eisers niet kan worden toegestaan.
De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 8 juli 2021 door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar uitgesproken. Partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.