In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een document waaruit zijn afgeleid verblijfsrecht blijkt op basis van het arrest Chavez-Vilchez. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht voor zijn dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft op 8 juli 2021 geoordeeld dat de verweerder terecht heeft gesteld dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen eiser en zijn dochter dat deze gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij de dagelijkse zorg voor zijn dochter draagt, maar de rechtbank oordeelt dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs leveren voor deze stelling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor een afgeleid verblijfsrecht. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.