ECLI:NL:RBDHA:2021:760
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Eiser, een Turkse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de aanvraag niet is voorgelegd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO). Eiser had niet aangetoond dat hij voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, en zijn ondernemingsplan was volgens de staatssecretaris summier en niet volledig. Eiser had in bezwaar een nieuw ondernemingsplan overgelegd, maar ook dit was onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor de levensvatbaarheid van zijn bedrijf en de gestelde vakinhoudelijke expertise niet had onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er onvoldoende gegevens waren om te onderzoeken of het bedrijf van eiser levensvatbaar was. Eiser had geen overeenkomsten of verkoopfacturen overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen schending van de hoorplicht was, omdat de bezwaren van eiser evident ongegrond waren.
De rechtbank heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om de uitzetting van eiser te verbieden, nu het beroep ongegrond was verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.