Overwegingen
Feiten
1. Eiseres staat sinds 22 mei 2017 met haar twee kinderen in de Basisregistratie personen (Brp) ingeschreven op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] (het Brp-adres). Met ingang van die datum staat ook de heer [C] ( [C] ) ingeschreven op het
2. In de periode van 12 april 2018 tot 25 oktober 2019 stond ook [D] ( [D] ) ingeschreven op het Brp-adres.
3. Met dagtekening 27 december 2018 heeft verweerder aan eiseres voorschotten kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag voor het jaar 2019 toegekend van respectievelijk € 4.299 en € 13.941. Het voorschot kindgebonden budget is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders.
4. Met dagtekening 21 januari 2019 heeft verweerder de voorschotten kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag voor het jaar 2019 herzien naar respectievelijk € 3.765 en
5. Bij brief van 25 november 2019 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat gebleken is dat [C] vanaf 25 oktober 2019 bij eiseres in huis woont, dat zijn inkomen daarom meetelt voor het vaststellen van de toeslag(en) en verweerder daarom zijn handtekening nodig heeft. Op 9 december 2019 heeft [C] als toeslagpartner/medebewoner getekend.
6. Met dagtekening 7 februari 2020 heeft verweerder de voorschotten kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag 2019 herzien naar respectievelijk € 626 en
€ 11.887. Hierbij is verweerder er vanuit gegaan dat [C] voor heel 2019 de toeslagpartner is van eiseres, waardoor het kindgebonden budget vanaf 1 januari 2019 niet meer is verhoogd met de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders.
7. Bij beslissing van 17 februari 2020 heeft verweerder de toeslagen van eiseres per
1 januari 2019 stopgezet, omdat een schatting van het inkomen van [C] over 2019 niet aan verweerder is doorgegeven.
8. Met dagtekening 13 maart 2020 heeft verweerder de voorschotten kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag 2019 vervolgens herzien naar nihil.
9. Eiseres heeft tegen de in 6 vermelde beslissing ten aanzien van de herziening van het kindgebonden budget en tegen de in 7 vermelde beslissing ten aanzien van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag 2019, bezwaar gemaakt.
10. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het voorschot kindgebonden budget 2019 gehandhaafd op nihil.
11. In geschil is of verweerder [C] voor het berekeningsjaar 2019 terecht als toeslagpartner van eiseres heeft aangemerkt. Daarnaast is in geschil of verweerder het te veel uitbetaalde voorschot kindgebonden budget over 2019 van eiseres heeft mogen terugvorderen.
12. Eiseres stelt primair dat [C] ten onrechte als haar toeslagpartner is aangemerkt. Zij is een alleenstaande moeder en draagt alleen de zorg voor haar kinderen. [C] is noch haar partner noch de vader van haar kinderen en onderhoudt hen niet financieel. Subsidiair stelt eiseres dat indien [C] terecht als toeslagpartner is aangemerkt, dit eerst vanaf 1 november 2019 het geval is nu tot en met oktober 2019 meerdere volwassenen woonachtig waren op het Brp-adres. Daarnaast stelt eiseres dat zij in een moeilijke financiële situatie verkeert en zij daarom het teruggevorderde bedrag niet kan terugbetalen.
13. Verweerder stelt dat [C] terecht als de toeslagpartner van eiseres is aangemerkt en dat het te veel uitbetaalde voorschot kindgebonden budget 2019 terecht van eiseres is teruggevorderd.
Beoordeling van het geschil
14. De rechtbank merkt omtrent de omvang van het beroep allereerst het volgende op. Het bezwaar van eiseres heeft tevens betrekking op de stopzetting en terugvordering van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2019. Eiseres is echter in beroep gekomen tegen de beslissing op bezwaar ten aanzien van het kindgebonden budget 2019, zodat de rechtbank (nog) geen uitspraak kan doen over de stopzetting van de kinderopvangtoeslag 2019 en de terugvordering daarvan. Nu het de rechtbank niet duidelijk is of verweerder ook ten aanzien van de stopzetting van de kinderopvangtoeslag 2019 een beslissing op het bezwaar van eiseres heeft genomen, geeft de rechtbank verweerder in overweging om ook in dat verband een beslissing te nemen, die eiseres zo nodig kan aanvechten.
15. Op grond van artikel 3, tweede lid, onderdeel e, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de partner van belanghebbende, degene die op hetzelfde adres als de belanghebbende staat ingeschreven in de Brp en waarbij op dat woonadres tevens een minderjarig kind van een van beiden staat ingeschreven, tenzij belanghebbende door middel van een schriftelijke huurovereenkomst doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huurt van de ander.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Awir wordt degene die ingevolge het tweede lid voor een deel van het berekeningsjaar als partner wordt aangemerkt, ook als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar, voor zover hij in die perioden als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de Brp als de belanghebbende.
16. Vast staat dat eiseres en haar twee minderjarige kinderen, [C] en
[D] in de periode van 1 januari 2019 tot 25 oktober 2019 ingeschreven stonden op hetzelfde Brp-adres. Omdat in die periode drie volwassenen op het Brp-adres woonden, kon toen geen toeslagpartner van eiseres worden aangewezen. Met ingang van 25 oktober 2019 staan eiseres, haar twee kinderen en [C] ingeschreven op het Brp-adres. Op grond van het bepaalde in artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir is [C] derhalve vanaf
1 november 2019 aan te merken als toeslagpartner van eiseres. Uit artikel 3, derde lid, van de Awir volgt echter dat ook voor het hele jaar sprake is van toeslagpartners als betrokkenen een deel van het jaar toeslagpartners zijn en de rest van het jaar op hetzelfde adres ingeschreven staan. Nu eiseres en [C] heel 2019 op hetzelfde adres ingeschreven hebben gestaan en zij vanaf 1 november 2019 aangemerkt zijn als toeslagpartners, is dit eveneens met terugwerkende kracht het geval voor de rest van het jaar 2019.Verweerder heeft eiseres en [C] dan ook terecht over het gehele jaar 2019 als elkaars toeslagpartner aangemerkt. Het inkomen van [C] moet daarom bij de berekening van de aanspraak op toeslagen worden betrokken. Dat [C] niet de vader is van de kinderen van eiseres en hij hen niet financieel onderhoudt, doet aan het voorgaande niet af. Er is immers geen sprake van een keuzemogelijkheid maar van een verplicht partnerschap.
17. Ingevolge artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget heeft de ouder die geen partner heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget. Nu [C] terecht als toeslagpartner van eiseres is aangemerkt voor het jaar 2019, komt eiseres voor dat jaar niet in aanmerking voor de verhoging van het kindgebonden budget voor alleenstaande ouders.
18. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in beginsel terecht het te veel uitbetaalde voorschot kindgebonden budget 2019 van eiseres heeft teruggevorderd. Volgens vaste rechtspraak moet verweerder echter wel een belangenafweging maken bij de terugvordering.De rechtbank stelt vast dat verweerder dat niet heeft gedaan bij het bestreden besluit en daarom is dat besluit onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is om die reden reeds gegrond. Ten aanzien van de vraag of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden, overweegt de rechtbank als volgt.
19. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht waarom een belangenafweging ten aanzien van de terugvordering van het kindgebonden budget over het jaar 2019 in dit geval niet kan leiden tot het afzien van terugvordering dan wel tot het matigen van het terug te vorderen bedrag. Verweerder heeft in dit verband uitgelegd dat een toeslag een financiële tegemoetkoming is van het Rijk waarop alleen aanspraak kan worden gemaakt als wordt voldaan aan de daartoe in wet- en regelgeving gestelde voorwaarden. Hierbij past dat op grond van de systematiek van de Awir voorafgaande aan de definitieve berekening het bedrag van het voorschot zoveel mogelijk wordt afgestemd op het bedrag waarop de definitieve berekening vermoedelijk zal worden vastgesteld. Verweerder probeert aldus te voorkomen dat er ten onrechte te hoge toeslagen worden uitgekeerd, maar om uiteenlopende redenen kan dat niet altijd worden voorkomen. Voor die situaties zijn er evenwel verschillende terugbetalingsregelingen om te voorkomen dat iemand in financiële problemen raakt. Zo kan eiseres op haar verzoek onder voorwaarden in aanmerking komen voor een betalingsregeling op maat op basis van haar betalingscapaciteit. Verweerder licht verder toe dat in het Verzamelbesluit Toeslagen(Verzamelbesluit) onder andere het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen is opgenomen. Uit het Verzamelbesluit volgt dat de financiële situatie of financiële problemen van een belanghebbende die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Omdat de door eiseres genoemde omstandigheden volgens verweerder niet zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, komt de situatie van eiseres niet in aanmerking voor het afzien dan wel het matigen van de terugvordering. Volgens verweerder zijn, gelet hierop, de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig met de daarmee te dienen doelen.
20. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder in het verweerschrift gemaakte belangenafweging ondeugdelijk is. Verweerder verwijst daarin naar het Verzamelbesluit. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden genoemd van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting volstaan met de stelling dat de door eiseres genoemde omstandigheden niet in het Verzamelbesluit genoemd zijn en dat daarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van terugvordering kan worden afgezien dan wel het terug te vorderen bedrag kan worden gematigd. De in artikel 3:4 van de Awb voorgeschreven belangenafweging is een concrete en individuele belangenafweging. Verweerder is natuurlijk bevoegd om beleid te formuleren, maar dat ontslaat hem niet van de verplichting om op basis van de individuele omstandigheden van het geval af te wegen of sprake is van onevenredigheid tussen de nadelige gevolgen van de terugvordering in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder blijk moeten geven van een daadwerkelijke afweging van de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden en moeten motiveren waarom de wijziging van het partnerschap met terugwerkende kracht en de omstandigheid dat zij een alleenstaande moeder is met een inkomen op basis waarvan zij recht heeft op toeslagen, niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt.
21. De rechtbank zal hierna beoordelen of in het geval van eiseres sprake is van bijzondere omstandigheden.
22. Vaststaat dat eiseres tot 25 oktober 2019 met twee volwassenen en haar twee minderjarige kinderen in huis heeft gewoond. Ter zitting heeft eiseres in dit verband toegelicht dat zij schulden en betalingsachterstanden heeft en uit financiële noodzaak is gaan samenwonen met [C] en [D] om de huisvestingskosten te delen. Ter zitting heeft eiseres er voorts op gewezen dat zij een zelfstandige huishouding voert met haar kinderen en de toeslagen nodig heeft om in het levensonderhoud van haarzelf en haar kinderen te voorzien en dat zij als alleenstaande moeder door de onvoorziene terugvordering van het kindgebonden budget 2019, en de terugvordering van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2019 op dezelfde gronden, hard wordt geraakt.
23. De rechtbank overweegt dat volgens de wettelijke regels er bij de toekenning van de voorschotten kindgebonden budget 2019 van 27 december 2018 en 21 januari 2019 geen sprake kon zijn van toeslagpartners. Op grond van haar inkomen had eiseres toen ook recht op het kindgebonden budget. Deze voorschotbeschikkingen, inclusief de tegemoetkoming voor alleenstaande ouders, zijn destijds dan ook rechtmatig verleend. Er is voorts geen aanleiding om aan te nemen dat in het geval van eiseres de toeslag niet is besteed aan het doel waarvoor het is verstrekt dan wel dat er in dit dossier iets onoorbaars is gebeurd. Doordat [D] op 25 oktober 2019 is verhuisd, zijn [C] en eiseres als toeslagpartners aangemerkt. Eiseres heeft echter niet kunnen voorzien dat door de verhuizing van [D] , zij met terugwerkende kracht per 1 januari 2019 als toeslagpartner van [C] zou worden aangemerkt. Doordat het vertrek van [D] de oorzaak van de wijzing in het partnerschap is, had verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, dit moeten aanmerken als een bijzondere omstandigheid. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het terugvorderen van het kindgebonden budget over de periode van 1 januari 2019 tot 1 november 2019, gelet op de bijzondere wijziging van het partnerschap, niet in evenredige verhouding staat tot de gevolgen voor eiseres.
23. Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit voor zover verweerder het kindgebonden budget over de periode van 1 januari 2019 tot
1 november 2019 van eiseres terugvordert, niet in stand blijven. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de terugvordering over de periode van
1 januari 2019 tot en met 1 november 2019 wordt vernietigd.
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.