ECLI:NL:RBDHA:2021:7955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
23 juli 2021
Zaaknummer
20/4833
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en onjuiste uitlooptermijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 mei 2021, is het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet-uitkering door het Uwv gegrond verklaard. Eiseres had een ZW-uitkering ontvangen na zich ziek te melden als secretaresse. Het primaire besluit van 14 februari 2020, waarin de uitkering per 12 maart 2020 werd beëindigd, werd door het Uwv gehandhaafd in een bestreden besluit van 29 mei 2020. Eiseres stelde dat zij niet kon werken vanwege een burn-out en voerde aan dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was verricht, maar constateerde dat de uitlooptermijn onjuist was vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat de uitkering per 15 maart 2020 beëindigd moest worden, in plaats van de door het Uwv gehanteerde datum van 12 maart 2020. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op de uitkering per 15 maart 2020 te beëindigen. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed moest worden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4833

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: T. Olde Weghuis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. J.J. Grasmeijer).

Procesverloop

In het besluit van 14 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiseres ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) beëindigd met ingang van 12 maart 2020.
In het besluit van 29 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als secretaresse voor 22,82 uur per week. Zij heeft zich voor dit werk ziekgemeld per 12 februari 2019. Na het einde van haar dienstverband is aan eiseres een ZW-uitkering toegekend met ingang van 1 juli 2019. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling is bij het primaire besluit de ZW-uitkering van eiseres beëindigd per 12 maart 2020. Hieraan liggen de rapporten van de primaire arts van
6 februari 2020 en van de arbeidsdeskundige van 14 februari 2020 ten grondslag.
2. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiseres met de voor haar geduide functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bestreden besluit is gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 27 mei 2019 (lees: 2020).
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij niet kan werken omdat zij een burn-out heeft en zij daarvoor een intensieve behandeling volgt via BurnOut Poli Voorburg. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij een brief van haar huisarts van 9 juli 2020 overgelegd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de beoordeling van het beroep is een aantal wettelijke bepalingen van belang. Deze zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De rechtbank dient in deze zaak aan de hand van wat door eiseres is aangevoerd te beoordelen of het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en of het standpunt van verweerder met betrekking tot de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies per de datum in geding juist is.
4.3.
Daarnaast is het vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat verweerder de rapporten van de verzekeringsartsen mag volgen als aan drie voorwaarden is voldaan. De rapporten moeten zorgvuldig zijn opgesteld, ze mogen niet tegenstrijdig zijn en ze moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aan te voeren (en aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de drie genoemde voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat niet aan de drie genoemde voorwaarden is voldaan. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
4.4.
Over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door verweerder voldoende zorgvuldig is verricht en dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat het inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerde standpunt van de verzekeringsarts b&b voor onjuist moet worden gehouden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de primaire arts eiseres heeft onderzocht en de beschikking had over informatie van de huisarts en de behandelend MDL arts. De primaire arts was ervan op de hoogte dat eiseres bekend is met auto-immuun hepatitis met een eenmalige relapse in augustus 2019 en dat er sprake is van een burn-out en duizeligheidsklachten. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b naar aanleiding van het bezwaar van eiseres het dossier bestudeerd en eiseres gehoord op de telefonische hoorzitting van 15 mei 2020 en aanvullend telefonisch gehoord op 19 mei 2020. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts b&b vermeld dat de duizeligheidsklachten van eiseres aanleiding geven beperkingen aan te nemen ten aanzien van stresserende werkomstandigheden en een verhoogd persoonlijk risico (niet werken op hoogte of met gevaarlijke machines). Daarnaast zijn er volgens deze arts ten aanzien van de psychische belastbaarheid beperkingen aan te nemen ten aanzien van sterk wisselende uitvoeringsomstandigheden en/of taakinhoud, veelvuldige storingen of onderbrekingen, veelvuldige deadlines of productiepieken, hoog handelingstempo, conflicthantering, klantcontacten en leidinggeven.
4.5.
Eiseres wordt niet gevolgd in haar stelling dat haar burn-out klachten en de behandeling daarvan onvoldoende zijn meegewogen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport overtuigend gemotiveerd waarom de burn-out klachten van eiseres aanleiding zijn voor de door de primaire arts geformuleerde en in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) neergelegde beperkingen en waarom er geen aanleiding bestaat voor het aannemen van verdergaande beperkingen op de aspecten 1.1 en 1.2. Wat eiseres heeft aangevoerd en de beschikbare informatie van de huisarts leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de geformuleerde beperkingen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport afdoende gemotiveerd waarom de intensieve therapie die eiseres gaat krijgen bij de BurnOut poli geen noodzaak geeft tot het aannemen van een striktere medische urenbeperking. De symptomen zijn niet ernstig genoeg om uit te gaan van een energetische urenbeperking of medische noodzaak tot extra recuperatiemomenten. De therapie die zij gaat krijgen is ook niet zo intensief dat deze leidt tot een verminderde beschikbaarheid voor werk. Nu door eiseres geen nadere medische informatie is ingediend waaruit blijkt dat de verzekeringsarts b&b bij zijn beoordeling van de voor eiseres geldende belastbaarheid een onjuist beeld had van de gezondheidstoestand van eiseres, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van het oordeel van deze arts zoals neergelegd in zijn rapport.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies.
4.7.
De rechtbank stelt wel vast dat volgens vaste jurisprudentie van de CRvB voor wat betreft de te hanteren uitlooptermijn geldt dat deze aanvangt op het moment van aanzeggen van de (nieuw) geselecteerde functies (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van
7 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:946). Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van
14 februari 2020 leidt de rechtbank af dat de resultaten van de beoordeling op 14 februari 2020 met eiseres zijn besproken. Daarom zal de rechtbank uitgaan van 14 februari 2020 als de datum waarop de functies aan eiseres zijn aangezegd. Dat betekent dat de ZW-uitkering een maand en een dag na 14 februari 2020, dus 15 maart 2020, beëindigd moet worden. De rechtbank stelt vast dat verweerder als beëindigingsdatum 12 maart 2020 en daarmee een onjuiste uitlooptermijn, als bedoeld in artikel 19aa, tweede lid, van de ZW, heeft gehanteerd. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met dit artikel tot stand gekomen, zodat het beroep gegrond is en het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze wel terecht is uitgegaan van de datum in geding van
15 maart 2020, is het de rechtbank niet gebleken dat eiseres in haar belangen is geschaad. Ter finale geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door verweerder op te dragen de ZW-uitkering per 15 maart 2020 te beëindigen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de ZW-uitkering van eiseres per
12 maart 2020 is beëindigd;
- draagt verweerder op de ZW-uitkering van eiseres per 15 maart 2020 te beëindigen en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage:

Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW heeft de verzekerde recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.