In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De eiser, die sinds 14 mei 2019 een AOW-pensioen ontvangt naar de norm voor gehuwden, heeft verzocht om zijn pensioen om te zetten naar dat van een alleenstaande, omdat hij en zijn vrouw sinds 20 augustus 2020 duurzaam gescheiden leven. De Sociale Verzekeringsbank heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er geen sprake is van duurzaam gescheiden leven, onder andere vanwege de financiële verstrengeling tussen de echtgenoten en het gezamenlijk bezit van onroerend goed.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser maandelijks € 700,00 aan zijn vrouw overmaakt en dat zij samen eigenaar zijn van de woning waarin zijn vrouw woont. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelt dat hij volledig gescheiden leeft van zijn vrouw en dat de gezamenlijke bankrekening inmiddels is opgeheven, niet overtuigend geacht. De rechtbank heeft zich gebaseerd op eerdere rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat duurzaam gescheiden leven pas aan de orde is als beide partijen hun leven als ongehuwd leiden en deze situatie als bestendig wordt ervaren.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de bevindingen van de Sociale Verzekeringsbank voldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie dat er in dit geval geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.