ECLI:NL:RBDHA:2021:8130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juli 2021
Publicatiedatum
27 juli 2021
Zaaknummer
20/1057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten inzake omgevingsvergunning voor zonnepark Leeuwenhorsterhoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de aanleg van een zonnepark in Noordwijkerhout. De eisers, waaronder Groenleven B.V. en het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van Gedeputeerde Staten, dat de omgevingsvergunning niet in stand laat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reactieve aanwijzing is gegeven op basis van provinciale belangen en de Omgevingsvisie Zuid-Holland. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanvraag voor de omgevingsvergunning onderzocht, waaronder de ruimtelijke impact van het zonnepark en de argumenten van de eisers dat het project niet in strijd is met het provinciaal beleid. De rechtbank concludeert dat de reactieve aanwijzing niet in redelijkheid kon worden gegeven, omdat het zonnepark past binnen de provinciale beleidsdoelen en geen significante negatieve impact heeft op de ruimtelijke kwaliteit. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op het griffierecht te vergoeden aan de eisers. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van provinciale belangen en de mogelijkheden voor duurzame energieproductie in de provincie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/1057; SGR 20/1059; SGR 20/1061
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2021 in de zaak tussen

1.Groenleven B.V., te Heerenveen, eiseres 1

(gemachtigde: mr. E.A.W. Driest),

2.het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk, eiser 2

(gemachtigde: mr. C.H. Norde),
3. Aletsch Partners B.V., Landgoed Klein Leeuwenhorst B.V., [eiseres, sub 3] en [eiseres, sub 3 (2)], allen te [woonplaats] , eiseressen 3
(gemachtigde: mr. A.R. Kellermann),
hierna gezamenlijk ook aangeduid als eisers
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland, verweerder
(gemachtigde: mr. J.P.J. Kreeft).
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder een aanwijzing gegeven als bedoeld in artikel 3.13, tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), die ertoe strekt dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noordwijk van 24 oktober 2019 tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor de aanleg van zonnepark Leeuwenhorsterhoek te Noordwijkerhout (zonneveld) niet in stand blijft.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroepen ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder de zaaknummers SGR 20/1057, SGR 20/1059 en SGR 20/1061.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 8 juni 2021. Namens eiseres 1 is verschenen [A] , bijgestaan door de gemachtigde. Eiser 2 heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde, bijgestaan door [B] en [C] .
Namens eiseressen 3 is verschenen [D] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [E] .
Overwegingen
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op 25 oktober 2018 heeft eiseres 1 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de aanleg van een zonneveld in de Leeuwenhorsterhoek (het bouwplan). Eiser 2 is voor deze vergunningsaanvraag het bevoegd gezag in de zin van de Wabo. Verweerder heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Bij besluit van 24 oktober 2019 heeft eiser 2 de zienswijze van verweerder niet overgenomen en de gevraagde omgevingsvergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 3°, van de Wabo verleend. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen zoals vermeld onder ‘procesverloop’.
1.2.
De beoogde locatie van het bouwplan ligt ten zuidwesten van de aansluiting van de N443 (’s-Gravelandweg) op de N206 (Provinciale weg). Het betreft gronden bestaand uit grasland met een grootte van circa 2,3 ha, waarop schapen grazen. De gronden hebben de bestemming “Agrarisch-grondgebonden veehouderij-waardevolle graslanden”. De gronden behoren tot het landgoed Klein Leeuwenhorst.
Het bestreden besluit
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met de in de Omgevingsvisie Zuid-Holland. Het bouwplan voldoet evenmin aan de bepalingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit, zoals opgenomen in artikel 6.9 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (hierna: de Omgevingsverordening). Voor afwijking daarvan op grond van artikel 6.34 van de Omgevingsverordening ziet verweerder geen aanleiding, omdat daardoor de provinciale ruimtelijke doelstellingen onevenredig zouden worden geschaad. Het geven van een reactieve aanwijzing is in dit geval daarom noodzakelijk.
De beroepen
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eisers betogen
- verkort en zakelijk weergegeven - dat verweerder zijn beleid zeer strikt interpreteert en ten onrechte stelt dat de aanleg van het zonneveld niet past binnen het provinciaal beleid. Provinciale belangen - genoemd in artikel 4.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) - nopen niet tot een aanwijzing. Het is niet evident dat provinciale belangen zich verzetten tegen realisatie. Het provinciale beleid is op dit punt niet duidelijk geformuleerd. Gelet op de (grotendeels) ontbrekende zichtbaarheid van het perceel is de planologische uitstraling gering en in het verlengde daarvan ook de aantasting van het landgoederenlandschap. Daarbij is wel sprake van meervoudig ruimtegebruik (begrazing door schapen, educatie en onderzoek natuurwaarden) en ook voldoet het bouwplan aan de voorwaarden van een pilot als bedoeld in de Omgevingsvisie. Aan het noodzakelijkheidsvereiste van artikel 4.2 Wro is dan ook niet voldaan.
Wettelijk kader
4. De relevante bepalingen van de Wabo, de Wro en de Omgevingsverordening, zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Reactieve aanwijzing en toetsingskader
5.1.
Ingevolge artikel 4.2, eerste lid, van de Wro heeft verweerder de bevoegdheid een reactieve aanwijzing te geven die hij ter bescherming van provinciale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of verweerder in redelijkheid van de noodzaak van het geven van een reactieve aanwijzing heeft kunnen uitgaan. De bestuursrechter toetst de beslissing van verweerder om van de bevoegdheid gebruik te maken terughoudend. Voorts beoordeelt de bestuursrechter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
5.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 16 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP4732) is voor het antwoord op de vraag of een belang een provinciaal belang is, bepalend of het belang zich leent voor behartiging op provinciaal niveau vanwege de daaraan klevende bovengemeentelijke aspecten.
5.3.
Eisers betwisten niet dat het reguleren van de ontwikkeling van zonnevelden en daarbij de bescherming van de landschappelijke kwaliteit in het algemeen een belang is dat zich leent voor behartiging op provinciaal niveau vanwege de daaraan verbonden bovengemeentelijke aspecten. Op grond hiervan bestaat voor verweerder de mogelijkheid tot het geven van een reactieve aanwijzing. Verweerder heeft de bescherming van dit provinciale belang geregeld in de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. In geschil is of verweerder zich in dit geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisering van het zonneveld in strijd is met de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening en aldus of het geven van een reactieve aanwijzing noodzakelijk was. De rechtbank zal in het verloop van deze uitspraak op deze punten ingaan.
5.4.
De rechtbank overweegt daarbij nog dat verweerder bij de beoordeling van het initiatief als hier aan de orde is uitgegaan van het op dat moment geldende provinciale
- ruimtelijke - beleidskader. Voor zover eisers betogen dat verweerder ten onrechte de Regionale Energie Strategie (RES) buiten beschouwing heeft gelaten, slaagt dit niet. Hoewel verweerder met de partners uit het Energieakkoord Holland Rijnland 2017-2025 werkt aan het opstellen van de RES, was ten tijde van het bestreden besluit nog geen sprake van concrete uitgangspunten die door de colleges van Gedeputeerde en Provinciale Staten zijn onderschreven.
De Omgevingsvisie
6. In de Omgevingsvisie staat dat verweerder het gebruik van zonne-energie actief wil faciliteren en ondersteunen. Voorop staat de voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik, zoals het benutten van daken en overige geschikte functies. In een provincie waarin onbebouwde ruimte een schaars en waardevol goed is, is een terughoudende benadering van zonnevelden in die open ruimte op zijn plaats. Buiten bestaand stads- en dorpsgebied hebben zonnepanelen op daken de voorkeur. Daarnaast beschrijft de Omgevingsvisie drie functies waar meervoudig ruimtegebruik met een zonneveld kansrijk is, namelijk bij agrarische bouwblokken, bij locaties die vallen onder de bestemming “Infrastructuur” en bij voormalige stortplaatsen, slibdepots en spaarbekkens. Dit betekent dat zonnevelden in beginsel te combineren zijn met deze functie en locaties. De Omgevingsvisie noemt daarnaast nog een aantal locaties waar in beperkte mate en onder voorwaarden mogelijkheden voor zonnevelden worden geboden. Ten slotte staat in de Omgevingsvisie dat experimenteerruimte wordt geboden voor pilots waarbij nieuwe innoverende technieken worden uitgeprobeerd of waarbij innoverende opslag van energie wordt toegepast.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan in strijd is met het provinciale beleid over zonnevelden, zoals opgenomen in de Omgevingsvisie. De rechtbank overweegt daartoe dat een terughoudende benadering van zonnevelden in de schaarse (onbebouwde) open ruimte weliswaar het uitgangspunt is, maar dat dit niet betekent dat geen enkel initiatief in de open ruimte mogelijk zou zijn. Hoewel de Omgevingsvisie een aantal functies en locaties noemt waar zonnevelden kansrijk dan wel mogelijk zijn, volgt hieruit niet dat dit een limitatieve opsomming is en verweerder buiten deze opsomming geen enkele andere mogelijkheid ziet voor andere initiatieven. Dit wordt mede ondersteund door de in het beleid opgenomen optie van ‘experimenteerruimte’. De rechtbank begrijpt de kern van verweerders beleid zo dat een initiatief geen strijd op mag leveren met de door verweerder geschetste ruimtelijke uitgangspunten voor de realisering van zonnevelden buiten bestaand stads- en dorpsgebied.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder niet heeft onderkend dat de realisering van het onderhavige bouwplan recht doet aan de beleidsmatige voorkeur voor meervoudig ruimtegebruik. Immers, ter zitting is door eisers toegelicht dat het huidige gebruik van de locatie voor de beweiding van schapen onverminderd zal doorgaan. De zonnepanelen zullen op anderhalve meter hoogte liggen, zodat de schapen hieronder kunnen blijven grazen. Daarnaast zal door de Wageningen Universiteit en Research (WUR) in samenwerking met TNO onderzoek worden gedaan naar de verhoging van natuurwaarden en biodiversiteit op en rond het zonneveld en zullen op de locatie educatiemogelijkheden worden geboden aan bezoekers. De stelling van verweerder dat dit niet kwalificeert als ‘kansrijk’ meervoudig ruimtegebruik is naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd. Voor zover verweerder heeft gesteld dat het zonneveld een beperking op het functionele gebruik van het perceel oplevert, omdat er geen voedsel meer kan worden geproduceerd, volgt de rechtbank dit niet. Nog daargelaten dat het perceel deze functie thans evenmin bezit, heeft eiseres 1 ter zitting nog toegelicht dat, gelet op de op anderhalve meter hoogte gelegen zonnepanelen, de daaronder gelegen gronden nog altijd beschikbaar zijn voor de productie van gewassen en dat met het oog hierop juist geëxperimenteerd zal worden met verschillende lichtdoorlatende glaspanelen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de locatie van het beoogde zonneveld feitelijk niet als open ruimte is aan te merken, nu het perceel direct gelegen is naast bestaande infrastructuur en is ingeklemd tussen de aansluiting van de N443 op de N206 en bosgebied. Het perceel maakt voorts geen deel uit van het open gebied van landgoed Klein Leeuwenhorst.
6.3.
Verder hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat het bouwplan voldoet aan de randvoorwaarden die verweerder heeft verbonden aan zogenaamde experimenteerruimte, die gelden voor nieuwe initiatieven. In dit geval past het initiatief bij de geboden mogelijkheid voor een pilot waarbij nieuwe innoverende technieken worden uitgeprobeerd die bijdragen aan de doelstelling van meervoudig ruimtegebruik. Uit de gedingstukken en toelichting ter zitting blijkt dat eiseres 1 bij de inrichting van het zonneveld gebruik wil maken van, en wil experimenteren met, glaspanelen die een verschillende mate van lichtdoorlatendheid hebben. Hoewel de basistechniek van de panelen niet nieuw is, is het aanpassen daarvan - de laag silicium tussen de platen glas en de ruimte tussen c.q. de grootte van de zonnecellen - dat wel. Dergelijke zonnepanelen zijn nog niet voorhanden, hetgeen door verweerder niet is bestreden. Het is ook om deze reden dat de WUR in samenwerking met TNO betrokken is bij het project. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat deze innoverende technieken in de omgevingsvergunning hadden moeten worden vastgelegd, omdat anders geen sprake is van een pilot. Een dergelijke eis volgt niet uit het beleid.
De Omgevingsverordening
7. Wat betreft het voor verweerder doorslaggevende punt: de gestelde strijdigheid met de richtlijnen vermeld in artikel 6.9, eerste lid onder b en/of c van de Omgevingsverordening, gelezen in samenhang met de ruimtelijke kwaliteitskaart (bijlage II bij de Omgevingsverordening), overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geschil is dat de locatie blijkens de kwaliteitskaart is gelegen in de zogenoemde ‘landgoederenzone’ met beschermingscategorie 2 en dat geen sprake is van een locatie in een ‘landgoedbiotoop’ waarvoor een speciaal beschermingsregime geldt. Evenmin is in geschil dat in de Omgevingsverordening geen specifieke bepalingen ten aanzien van zonnevelden zijn opgenomen. Verder staat vast dat de voornoemde landgoederenzone niet perceelsgewijs is vastgesteld, maar dat deze ziet op een brede strook. Onweersproken is dat in deze zone geen verbod op bebouwing geldt en dat zich hierin ook verschillende bedrijven bevinden. In deze is dan ook de vraag of het voorziene zonneveld past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, waarbij de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk dient te blijven. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gehele perceel ten behoeve van het zonneveld wordt benut en dat het in die zin de landschappelijke kamerstructuur niet verandert. Het betreft een relatief klein zonneveld van 2,3 ha, waarbij het geen noemenswaardige invloed heeft op de functie van het landgoed. De locatie ligt immers ingeklemd tussen de N206 en bosgebied en maakt geen deel uit van het open gebied van landgoed Klein Leeuwenhorst. Van het ‘doorbreken’ van de kamerstructuur is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Hoewel verweerder de zichtbaarheid van het zonneveld geen (doorslaggevend) criterium acht ten aanzien van de ruimtelijke uitstraling, is de rechtbank van oordeel dat dit wel als relevante factor meegewogen dient te worden. Het zonneveld is vanuit de bebouwing van het landgoed niet, en vanaf de N206 nauwelijks zichtbaar, zodat de kenmerkende openheid in het Zuid-Hollandse landschap op deze locatie niet in het geding is. Het argument van verweerder dat zij het niet ‘volgebouwd’ wil hebben is begrijpelijk, maar daarvan is in deze situatie geen sprake. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de ruimtelijke impact van het zonneveld in het gebied beperkt is, mede dankzij de zorgvuldige landschappelijke inpassing ervan en dat het geen strijd oplevert met de regels voor ruimtelijke kwaliteit uit de Omgevingsverordening.
Noodzaak
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het zonnepark past binnen het provinciaal beleid en niet in strijd is met de richtlijnen zoals vermeld in artikel 6.9, eerste lid onder b en/of c van de Omgevingsverordening. Verweerder heeft zich in dit geval dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat provinciale belangen het geven van de aanwijzing, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, noodzakelijk maken. De rechtbank overweegt dat het zonnepark bovendien een positieve bijdrage levert aan de provinciale belangen in het kader van de energietransitie. De provincie is immers partij bij het Energieakkoord 2017-2025, waarin de ambitie staat om in 2050 op regionaal niveau energie-neutraal te zijn. Het zonneveld levert een bijdrage aan het behalen hiervan, terwijl niet in geschil is dat de provincie Zuid-Holland op dit moment nog ver achterloopt op de uitgesproken ambities. Met de realisering van het zonneveld kan landgoed Klein Leeuwenhorst bovendien verduurzamen, nu het aanbrengen van zonnepanelen op de bestaande bebouwing vanwege de daarop rustende monumentenstatus niet aan de orde is. Het zonnepark levert daarmee ook een positieve bijdrage aan het provinciaal belang bij het behoud van dit landgoed. De rechtbank overweegt dat verweerder op geen enkele manier inzichtelijk heeft gemaakt hoe de reactieve aanwijzing zich verhoudt tot deze provinciale belangen.
Conclusie
9. De rechtbank komt onder verwijzing naar al het vorenstaande tot de conclusie dat de beroepen gegrond zijn en dat het bestreden besluit, waarbij de reactieve aanwijzing is gegeven, dient te worden vernietigd.
10. Vanwege de gegrondverklaring van de beroepen dient verweerder aan eiseres 1, eiser 2 en eiseressen 3 het door hen betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden.
11. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres 1, eiser 2 en eiseressen 3 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in het geval van eiseres 1 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1); in het geval van eiseres 2 op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1) en in het geval van eiseressen 3 op € 748,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het door eiseres 1, eiser 2 en eiseressen 3 betaalde griffierecht van € 354,- aan ieder van hen te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres 1 gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.496,-;
- veroordeelt verweerder in de door eiser 2 gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.496,- en
- veroordeelt verweerder in de door eiseressen 3 gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, en mr. O.M. Harms en mr. A. Drahmann, leden, in aanwezigheid van mr. N. Breda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
Wettelijk kaderBIJLAGE
1. Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, van de Wabo wordt in gevallen waarin toepassing is gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, en gedeputeerde staten een zienswijze naar voren hebben gebracht, die niet is overgenomen, de beschikking op de aanvraag hun onverwijld toegezonden en wordt zij zes weken na die toezending bekendgemaakt.
Ingevolge het tweede lid kunnen gedeputeerde staten, in een geval als bedoeld in het eerste lid, binnen de in dat lid genoemde termijn met betrekking tot het betrokken onderdeel van de beschikking op de aanvraag aan het bevoegd gezag een aanwijzing als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geven, ertoe strekkende dat het onderdeel geen deel blijft uitmaken van de beschikking op de aanvraag die is gegeven.
Ingevolge het derde lid vermelden gedeputeerde staten in het besluit, houdende de aanwijzing, de daaraan ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die hen beletten het betrokken provinciale belang met inzet van andere aan hen toekomende bevoegdheden te beschermen.
2 In artikel 4.2 van de Wro, voor zover hier van belang, is bepaald dat indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken gedeputeerde staten aan de gemeenteraad een aanwijzing kunnen geven om binnen een daarbij te bepalen termijn een bestemmingsplan vast te stellen overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften omtrent de inhoud van dat bestemmingsplan.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
3. Artikel 6.9 -ruimtelijke kwaliteit- luidt:
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen)
b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
1° zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2° het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
1° een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
2° het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.
3. Aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn:
a. de aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit (een combinatie van):
1° duurzame sanering van leegstaande bebouwing, kassen en/of boom- en
sierteelt;
2° wegnemen van verharding;
3° toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;
4° andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert.
b. de onder a genoemde maatregelen worden in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen elders in de motivering inzake ruimtelijke kwaliteit worden betrokken;
c. in afwijking van onder b kan het bevoegd gezag in plaats van het treffen van ruimtelijke maatregelen een (gedeeltelijke) financiële compensatie verlangen door middel van een storting in een kwaliteitsfonds, dat is ingesteld op basis van de door provinciale staten vastgestelde regeling voor kwaliteitsfondsen, mits de daadwerkelijke uitvoering van de compenserende ruimtelijke kwaliteitsmaatregelen afdoende is verzekerd.
4. Artikel 6.34 -afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk- luidt:
Een bestemmingsplan kan voorzien in een bestemming waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de regels in deze afdeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels.