In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Tunesische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste, omdat het inkomen van de echtgenoot niet duurzaam en voldoende werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.
Tijdens de zitting op 6 juli 2021 was eiseres niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat het inkomen van de referent in de jaren 2018 en 2019 onder het normbedrag lag en dat er geen bewijs was dat het inkomen duurzaam was. Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van de referent, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om haar financiële situatie te onderbouwen, wat niet was gebeurd.
De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd was met de relevante wetgeving, waaronder het EVRM, en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.