ECLI:NL:RBDHA:2021:8339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7340
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van middelenvereiste en financiële onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Tunesische vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met het doel om bij haar echtgenoot in Nederland te verblijven. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen op basis van het niet voldoen aan het middelenvereiste, omdat het inkomen van de echtgenoot niet duurzaam en voldoende werd geacht. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting op 6 juli 2021 was eiseres niet aanwezig, maar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat het inkomen van de referent in de jaren 2018 en 2019 onder het normbedrag lag en dat er geen bewijs was dat het inkomen duurzaam was. Eiseres voerde aan dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar de persoonlijke omstandigheden van de referent, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om haar financiële situatie te onderbouwen, wat niet was gebeurd.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd was met de relevante wetgeving, waaronder het EVRM, en dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.T.M. Vroom-van Berckel).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Eiseres is niet verschenen, maar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen de heer [referent] , referent.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag 1] 1985 en heeft de Tunesische nationaliteit. Zij beoogt verblijf bij haar echtgenoot, [referent] (referent), geboren op [geboortedag 2] 1976. Referent is EU-langdurig ingezetene. Referent heeft op 13 december 2019 een mvv-aanvraag voor eiseres ingediend voor het uitoefenen van gezinsleven in Nederland.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat referent niet aan het middelenvereiste voldoet en hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dat vereiste. Het inkomen van referent uit arbeid als zelfstandige is door verweerder niet duurzaam en voldoende geacht. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die reden geven om af te wijken van de beleidsregels met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De afwijzing van de aanvraag is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM).

Wat zijn de regels?

3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?

4. Eiseres voert aan dat verweerder onderzoek had moeten doen naar de persoonlijke individuele omstandigheden van referent zoals bepaald in de arresten Khachab [1] en Chakroun. [2] Verweerder had volgens eiseres onderzoek moeten doen of er in het geval van referent een risico bestond om een beroep te doen op algemene middelen. Eiseres verwijst naar een uitspraak van 21 september 2016 van de hoogste bestuursrechter [3] met betrekking tot het vereiste van duurzaam beschikken over middelen van bestaan. Het gaat om de duur van één jaar. Verder heeft verweerder eiseres ten onrechte niet in bezwaar gehoord.
5.
Verweerder heeft gemotiveerd op de beroepsgronden gereageerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Tussen partijen is in geschil of referent zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet heeft aangetoond dat het inkomen van referent voldoende is, omdat het inkomen van referent in 2018 en 2019 ver onder het normbedrag lag. Daarnaast is niet gebleken dat het inkomen duurzaam is, nu uit de door eiseres overgelegde stukken niet blijkt dat referent in een aaneengesloten periode van anderhalf jaar het normbedrag heeft verdiend. De stelling van eiseres dat er een stijging is in het inkomen van referent en dat referent beschikt over voldoende spaargeld is niet onderbouwd en leidt daarom al niet tot een ander oordeel.
6.1.
Ten aanzien van het beroep op de arresten Chakroun en Khachab overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder moet op grond van het arrest Chakroun naar aanleiding van wat de betrokken vreemdeling naar voren heeft gebracht, een concrete beoordeling maken van de situatie van die vreemdeling en de betrokken referent waarbij hij alle aangevoerde individuele omstandigheden betrekt. [4] Uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder allereerst heeft beoordeeld of referent voldoet aan het middelenvereiste. Vervolgens heeft verweerder aan de hand van de omstandigheden van het specifieke geval beoordeeld of de afwijzing van de mvv-aanvraag onredelijk of onevenredig is. Anders dan eiseres heeft betoogd, heeft verweerder terecht overwogen dat het aan eiseres is om aan te tonen dat zij geen beroep hoeft te doen op algemene middelen. Eiseres heeft haar financiële situatie echter in het geheel niet onderbouwd. Dit komt voor eigen risico en rekening van eiseres. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
7. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, als direct duidelijk is dat de bezwaren niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiseres daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Biermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2021.
is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Artikel 2q, eerste lid van de Vw luidt als volgt.
Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf weigeren indien ten aanzien van de vreemdeling niet is aangetoond dat deze voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2p, eerste lid, onverminderd het tweede lid van dat artikel.
Artikel 2p, eerste lid, van de Vw luidt als volgt.
Onze Minister kan een machtiging tot voorlopig verblijf verlenen aan de vreemdeling ten aanzien van wie is aangetoond dat hij voldoet aan de vereisten voor toegang en verlening van een verblijfsvergunning.
Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw luidt als volgt.
Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kan worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)
Artikel 3.13, eerste lid van het Vb luidt als volgt.
De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, verleend aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
Artikel 3.22 van het Vb luidt als volgt.
1. De verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc)
Paragraaf B7/2.1.1 van de Vc, voor zover hier van belang, luidt als volgt.
De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
• de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, AOW bereikt;
• de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
• de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285.
2.Arrest van het Hof van Justitie van 4 maart 2010, ECLI:EU:C:2010:117.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2588.
4.Zie in dit kader de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:271.