ECLI:NL:RBDHA:2021:8365

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7551
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoeker zonder acute medische noodsituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een asielzoeker, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Eiseres ontving verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), maar deze zijn door het COa per 6 oktober 2020 beëindigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij door deze beëindiging in een acute medische noodsituatie zou komen, aangezien zij lijdt aan hiv en tuberculose en hiervoor behandeld wordt in het Haaglanden Medisch Centrum.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet is verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van het COa wel aanwezig was. In de overwegingen heeft de rechtbank geanalyseerd of er sprake was van een acute medische noodsituatie die de beëindiging van de verstrekkingen zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zonder de verstrekkingen een acute medische noodsituatie zou ontstaan. De rechtbank verwees naar de verplichtingen van het COa en de mogelijkheden voor eiseres om medische zorg te ontvangen buiten de opvang.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de conclusie dat de beëindiging van de verstrekkingen door het COa rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/7551

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder

(gemachtigde: mr. C. Wesenbeek).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verstrekkingen die eiseres ontvangt op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) beëindigd per 6 oktober 2020.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beëindiging.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2021 via een Skypeverbinding. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres ontving verstrekkingen op grond van de Rva 2005, omdat in de periode van 8 juni 2020 tot 8 september 2020, aan eiseres uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2. Verweerder heeft eiseres kenbaar gemaakt het voornemen te hebben om de opvang van eiseres te beëindigen. Daarbij heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld haar zienwijze kenbaar te maken. Bij gesprek van 1 september 2020 heeft eiseres aangegeven dat zij besmet is met hiv en hiervoor behandeld wordt. In het bestreden besluit stelt verweerder dat er geen sprake is van een acute medische noodsituatie. Verweerder geeft aan dat eiseres geen medische stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat zij besmet is met hiv en hiervoor behandeld wordt in Den Haag. Volgens verweerder hoeft een besmetting met hiv voorts geen aanleiding te vormen om van een medische noodsituatie uit te gaan. [1]
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
3. In beroep voert eiseres aan dat zij is gediagnosticeerd met hiv en tuberculose en hiervoor wordt behandeld in het Haaglanden Medisch Centrum in Den Haag (HMC). Eiseres is van mening dat de aandoeningen zo ernstig zijn dat zij door het beëindigen van de verstrekkingen in een acute medische noodsituatie terecht zal komen.
4. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat de brief van de huisarts en het HMC niet van een recente datum zijn en tevens niet aantonen dat door het stopzetten van Rva-verstrekkingen een medische noodsituatie zal ontstaan. Door eiseres is volgens verweerder evenmin aangetoond dat zij de noodzakelijke medische zorg uitsluitend kan verkrijgen bij verblijf in de opvang en dat deze zorg zonder Rva-verstrekkingen niet mogelijk zal zijn. Verweerder stelt dat eiseres aanspraak kan maken op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Zoals volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] kan het COa niet gehouden worden tot het verlenen van opvang in situaties die niet zijn voorzien in de Rva 2005, tenzij zich de bijzondere omstandigheid van een acute medische noodsituatie voordoet. Het is daarbij aan de desbetreffende vreemdeling om aannemelijk te maken dat van een dergelijke omstandigheid sprake is. Het COa dient te beoordelen of het achterwege blijven van onmiddellijke behandeling zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Een dergelijke situatie hoeft niet te in de weg te staan aan het onthouden van opvang, indien de vreemdeling aanspraak heeft op een voorziening in de zin van artikel 10, tweede lid, van de Vw 2000 die schade voorkomt.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiseres niet heeft onderbouwd dat er in haar geval sprake zal zijn van een acute medische noodsituatie na het beëindigen van de opvang. Weliswaar blijkt uit de door eiseres in beroep overgelegde stukken dat zij hiv-geïnfecteerd is, tuberculose heeft en hiervoor wordt behandeld, maar hieruit volgt niet dat zonder opvang een acute medische noodsituatie zal ontstaan. Verweerder heeft daarbij voorts kunnen opmerken dat eiseres ook in een situatie buiten de opvang ingevolge artikel 10 van de Vw aanspraak kan maken op voortgaande medische noodzakelijke zorg.
7.
Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.M. Biermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 7 januari 2004 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2004:AO4008.
2.Zie onder meer de uitspraak van 10 januari 2014 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2014:86 en de uitspraak van 4 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:868.