In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een asielzoeker, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). Eiseres ontving verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005), maar deze zijn door het COa per 6 oktober 2020 beëindigd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat zij door deze beëindiging in een acute medische noodsituatie zou komen, aangezien zij lijdt aan hiv en tuberculose en hiervoor behandeld wordt in het Haaglanden Medisch Centrum.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet is verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van het COa wel aanwezig was. In de overwegingen heeft de rechtbank geanalyseerd of er sprake was van een acute medische noodsituatie die de beëindiging van de verstrekkingen zou kunnen rechtvaardigen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zonder de verstrekkingen een acute medische noodsituatie zou ontstaan. De rechtbank verwees naar de verplichtingen van het COa en de mogelijkheden voor eiseres om medische zorg te ontvangen buiten de opvang.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, met de conclusie dat de beëindiging van de verstrekkingen door het COa rechtmatig was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.