ECLI:NL:RBDHA:2021:846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20-3608 en AWB 20-3609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument op basis van zorg- en opvoedtaken voor een kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Surinaamse man, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn zorg- en opvoedtaken voor zijn zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd door de Staatssecretaris afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk zorg- en opvoedtaken voor zijn zoon verrichtte. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2014 geen contact meer heeft gehad met zijn zoon en dat hij niet heeft aangetoond dat zijn zoon van hem afhankelijk is. Eiser voerde aan dat hij tot 2014 een actieve vaderrol had en dat hij nu weer zorg- en opvoedtaken wil oppakken, maar de rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn afhankelijkheidsrelatie met zijn zoon aan te tonen. De rechtbank verwees naar het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Chavez-Vilchez, waarin werd gesteld dat een derdelander ouder recht kan hebben op verblijfsrecht als er een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij uitzetting van de ouder de EU moet verlaten.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet aan zijn bewijslast had voldaan en dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/3608 en AWB 20/3609
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 januari 2021 in de zaak tussen
[eiser] , geboren op [1978] , van Surinaamse nationaliteit, eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt afgewezen.
Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiser hoeft daarom geen griffierecht te betalen.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Op [2009] is de zoon van eiser, [zoon] , geboren. Eiser heeft op 11 november 2019 onderhavige aanvraag ingediend.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw omdat hij niet aangetoond dat hij zorg- en opvoedtaken verricht ten behoeve van zijn zoon en dat zijn zoon van hem afhankelijk is.
4. Eiser voert in beroep aan dat hij tot 2014 een actieve vaderrol heeft ingenomen. Sinds 2014 verloopt het contact tussen eiser en de moeder van [zoon] niet meer goed. Eiser zat in detentie en had geen contact meer met zijn zoon. Eiser is thans uit detentie en wil graag zijn zorg- en opvoedtaken weer oppakken. De moeder van zijn zoon staat dit echter in de weg. Eiser heeft een verzoek tot een omgangsregeling ingediend. Eiser en de moeder van zijn zoon hebben zich aangemeld bij het ‘Ouder- en Kindteam’. Eiser doet er alles aan om voor [zoon] te zorgen. Eiser wijst op een uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2019 [1] waarbij is geoordeeld dat sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken. Tevens stelt eiser dat het niet vanzelfsprekend is dat er geen sprake is van een verstoring van het evenwicht van zijn zoon omdat eiser geen verzorgende rol heeft gespeeld in de verzorging en opvoeding. Verweerder hecht onvoldoende belang aan het feit dat eiser en zijn zoon een persoonlijke band hebben. Eiser wijst op uitspraken van deze rechtbank van 16 september 2019 [2] en 6 mei 2020 [3] . Volgens eiser heeft verweerder heeft de afhankelijkheidsrelatie te streng getoetst. Volgens eiser volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 24 april 2020 [4] dat verweerder de beoordeling of er sprake is van zorg- en opvoedtaken niet kan beperken tot de vaststelling dat eiser onvoldoende objectieve bewijsstukken heeft overgelegd. Volgens eiser had verweerder de afhankelijkheidsverhouding actief moeten onderzoeken. Dit vloeit tevens voort uit het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017 (Chavez-Vilchez) [5] . Het uittreksel uit het gezagsregister zegt niets over de emotionele band tussen eiser en referent.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Uit het arrest Chavez-Vilchez blijkt dat als tussen een kind dat burger van de EU is en een ouder die geen EU-burger is een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij uitzetting van de ouder met hem mee moet gaan en aldus gedwongen wordt de EU te verlaten, de betreffende ouder aanspraak kan maken op een verblijfsrecht. Dit is een zogenaamd ‘afgeleid verblijfsrecht’. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt verder dat het in eerste instantie aan de derdelander ouder is om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht tot gevolg heeft dat het Nederlandse kind de EU ook zou moeten verlaten.
6. Naar aanleiding en ter uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez heeft verweerder beleid opgesteld. Dit beleid is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht voor zijn zoon en dat hij dit op geen enkele manier heeft aangetoond. Hierbij is van belang dat uit de stukken blijkt dat eiser, hetgeen hij ter zitting heeft bevestigd, sinds 2014 geen contact meer heeft met zijn zoon. Eiser heeft verder met geen enkel stuk onderbouwd dat zijn zoon van hem afhankelijk is. Niet is gebleken dat het gebrek aan contact niet aan eiser zelf te wijten is of dat de moeder van zijn zoon de omgang heeft gefrustreerd. De in het arrest Chavez-Vilchez bedoelde situatie, waarin een derdelander de zorg heeft voor een kind dat Unieburger is, is daarom niet aan de orde. De verwijzing naar bovengenoemde uitspraken van deze rechtbank leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat in die zaken er wel sprake was van omgang tussen de ouder en het kind. Het feit dat eiser bezig is om omgang met zijn zoon te krijgen, leidt ook niet tot een ander oordeel, nu dit onverlet laat dat eiser op dit moment geen zorgtaken uitvoert. Daarom is niet gebleken dat de zoon van eiser afhankelijk van hem is.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
29 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.