ECLI:NL:RBDHA:2021:9193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
20 augustus 2021
Zaaknummer
AWB 21/1091
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning jongvolwassene wegens verbroken gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. Eiser, een jongvolwassene van Syrische afkomst, had op 18 februari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 22 januari 2021, waarin werd gesteld dat hij feitelijk niet meer tot het gezin van referent behoort. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 juni 2021, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser heeft aangevoerd dat de gezinsband nooit definitief verbroken is geweest en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd heeft op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is verbroken. Eiser heeft altijd met zijn ouders samengewoond en is pas uit Syrië vertrokken vanwege de militaire dienstplicht. De rechtbank concludeert dat de korte periode waarin eiser in Turkije heeft gewerkt niet voldoende is om te stellen dat hij zelfstandig is gaan wonen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling van € 1.496,- in het voordeel van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/1091
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. E. van Hoof.

Procesverloop

Eiser heeft op 18 februari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 januari 2021 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 3 juni 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens was ter zitting aanwezig [naam2], referent en een tolk. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te bezitten. Op 10 juli 2019 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend.
2. Op 3 september 2020 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen (het primaire besluit), omdat eiser niet meer feitelijk tot het gezin van referent behoort. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er sprake is van meerdere contra-indicaties, zoals vermeld in paragraaf C2/4.1 van de Vc. [1] Ten tijde van het vertrek van het gezin, woonde eiser zelfstandig en heeft hij in zijn eigen onderhoud voorzien. Daarbij baseert verweerder zich op de verklaringen van eiser en referent dat eiser reeds in 2015 uit Syrië is vertrokken, toen zelfstandig in Turkije is gaan wonen en daar heeft gewerkt als kleermaker en bediener in een restaurant. Hieruit leidt verweerder af dat eiser heeft bewezen dat hij zichzelf staande kan houden. Voor zover eiser nog altijd financieel afhankelijk is van zijn ouders, overweegt verweerder dat deze ondersteuning ook vanuit Nederland op dezelfde wijze kan worden voortgezet. Wat betreft de reden voor het vertrek, werpt verweerder tegen dat ook volgens eiser de militaire dienstplicht niet de primaire reden daarvoor was. Gelet op al het voorgaande, beschouwt verweerder de gezinsband als verbroken. Een eenmaal verbroken gezinsband kan niet meer worden hersteld. De rugklachten van eiser zijn onvoldoende om tot een andere conclusie te leiden. Verweerder heeft de afwijzing gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verweerder ten onrechte de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent als verbroken beschouwt. De gezinsband is nimmer definitief verbroken geweest. In verband met de militaire dienstplicht heeft eiser – later samen met zijn broer – bij familieleden in Turkije in huis gewoond. Hij is dus niet vrijwillig uit huis gegaan om zich zelfstandig in een ander land te vestigen. Verweerder schetst verder het beeld dat eiser voortdurend heeft gewerkt in Turkije, maar zodra referent in Turkije aankwam, heeft referent de zorg voor het gezin op zich genomen en is eiser gestopt met werken. Verweerder heeft dan ook onvoldoende gemotiveerd dat eiser in zijn eigen onderhoud heeft voorzien en dat daardoor de feitelijke gezinsband is verbroken. Eiser onderhoudt verder nog dagelijks contact met zijn ouders. Verweerder gaat ook ten onrechte voorbij aan de medische toestand van eiser. Door zijn gezondheidsklachten is eiser niet in staat om te werken en is hij in bijzondere mate afhankelijk van zijn ouders. Eiser kan zich niet zelfstandig staande houden in Turkije. Inmiddels is hij uit huis gezet en woont eiser nu bij een vriend van referent, maar dit is een tijdelijke situatie. Ook acht eiser het relevant dat hij als enige van het gezin achterblijft. Dit heeft een impact op het gehele gezin.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser ten tijde van de inreis van referent 23 jaar oud was en daardoor als jongvolwassene in de zin van paragraaf B7/3.8.1 van de Vc moet worden aangemerkt.
5. Ten aanzien van jongvolwassenen beoordeelt verweerder per individueel geval of er aanleiding is voor de conclusie dat het kind nog steeds behoort tot het gezin van de ouders. Hierbij gaat ervan uit dat dat niet geval is als sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden:
  • Het kind woont zelfstandig;
  • Het kind voorziet in zijn eigen onderhoud;
  • Het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
  • Het kind is belast met de zorg van een buitenechtelijk kind.
Verweerder dient bij de beoordeling van voornoemde omstandigheden te betrekken in hoeverre het kind hiermee een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten. [2] Wanneer een kind noodgedwongen zelfstandig woont, zal deze contra-indicatie op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat het kind niet langer feitelijk tot het gezin behoort. Het kind heeft in dat geval niet zelf de keuze naar zelfstandigheid gemaakt. Het ligt op de weg van verweerder om in dat geval te onderzoeken of uit overige contra-indicaties kan worden opgemaakt dat het kind zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven, zodat alsnog wordt aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen referent en eiser is verbroken. Eiser heeft tot zijn vertrek in uit Syrië altijd met zijn ouders, broer en zus samengewoond. Destijds heeft eiser nimmer gewerkt en werd hij financieel ondersteund door zijn vader. Na zijn vertrek uit Syrië is eiser wederom in familieverband gaan wonen. Dit is door verweerder niet weersproken. Het is dan ook niet alleen de vraag in hoeverre eiser een stap naar zelfstandigheid heeft willen zetten, maar ook in hoeverre gesproken kan worden van ‘zelfstandig wonen’.
7. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij, net als zijn broer, in verband met het ontlopen van zijn militaire dienstplicht is vertrokken naar Turkije. Eiser is als eerste vertrokken en 5 maanden daarna heeft zijn broer, [naam3], zich bij eiser bij de familie in Turkije gevoegd. Ter zitting heeft referent nogmaals benadrukt dat het zijn bedoeling is geweest dat beide zoons zich aan de dienstplicht zouden onttrekken. Verweerder verwijst naar eisers verklaringen dat hij is vertrokken uit Syrië, omdat hij daar niet verder kon met zijn studie. Dat was echter het gevolg van de uitbraak van de oorlog en dat staat dus niet los van het zich onttrekken aan de dienstplicht. Ook dat betekent dus niet dat sprake is van vrijwillig vertrek uit Syrië.
8. Uit de verklaringen van eiser en referent blijkt dat eiser tijdens zijn verblijf in Turkije enkele maanden geld heeft verdiend met zijn banen als bediende in een restaurant en kleermaker. Hieruit kan echter niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat eiser in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. Zoals onder 6 is overwogen, is tussen partijen niet ter discussie dat eiser destijds bij familie in Turkije woonde. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om te onderzoeken hoe lang of hoeveel eiser in die periode heeft gewerkt, wat de hoogte van zijn inkomen was of in welke kosten of vaste lasten hij met dat inkomen moest voorzien. Ter zitting heeft referent toegelicht dat eiser in het huis van hun familie verbleef en geen kosten had aan onderdak of eten. Hij werd ook verder financieel gesteund door familieleden. Dit heeft verweerder niet weersproken. Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er in het geval van eiser sprake was van zelfstandig onderhoud. In dat kader acht de rechtbank het tevens van belang dat de periode van werkzaamheden een betrekkelijk korte is en dat eiser onmiddellijk is gestopt met werken nadat referent, en moeder en zus, zich bij eiser en zijn broer hadden gevoegd in Turkije.
9. De rechtbank acht het verder van belang dat de korte periode waarin eiser heeft gewerkt het meeste en ook enige, onderscheidende element is ten opzichte van de situatie van de broer van eiser – ten aanzien van wie verweerder een inwilligend besluit heeft genomen. Beiden hebben verklaard dat zij vanwege dreigende dienstplicht uit Syrië zijn vertrokken en zij hebben vervolgens beiden in hetzelfde familieverband in Turkije gewoond. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de enkele omstandigheid dat eiser tijdelijk heeft gewerkt zo doorslaggevend is dat het tot de conclusie leidt dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is verbroken.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, nu verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.496,- (veertienhonderdzesennegentig euro) te betalen aan eiser;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier, op 13 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Zie uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2863 en 9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122.