In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd werd afgewezen. Eiser, een jongvolwassene van Syrische afkomst, had op 18 februari 2021 beroep ingesteld tegen het besluit van 22 januari 2021, waarin werd gesteld dat hij feitelijk niet meer tot het gezin van referent behoort. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 3 juni 2021, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiser heeft aangevoerd dat de gezinsband nooit definitief verbroken is geweest en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat hij in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
De rechtbank oordeelt dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd heeft op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referent is verbroken. Eiser heeft altijd met zijn ouders samengewoond en is pas uit Syrië vertrokken vanwege de militaire dienstplicht. De rechtbank concludeert dat de korte periode waarin eiser in Turkije heeft gewerkt niet voldoende is om te stellen dat hij zelfstandig is gaan wonen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling van € 1.496,- in het voordeel van eiser.