ECLI:NL:RBDHA:2021:9282
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van eiser met Jordaanse nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een eiser van Jordaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld in het kader van een beroep tegen deze afwijzing en een verzoek om een voorlopige voorziening. De eiser stelde dat hij in Italië, waar hij naar teruggestuurd zou worden, in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie zou komen te verkeren. Hij voerde aan dat hij slecht behandeld was in Italië, dat hij vanwege zijn medische omstandigheden niet kon werken en dat hij een zwervend bestaan zou moeten leiden. Daarnaast stelde hij dat de coronapandemie de situatie in Italië verergerde.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zou komen. De rechtbank baseerde zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de informatie dat de Italiaanse autoriteiten hem internationale bescherming hadden verleend. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door voorzieningenrechter P.M. de Keuning, in aanwezigheid van griffier A.M. Petersen.