ECLI:NL:RBDHA:2021:9761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
3 september 2021
Zaaknummer
NL21.9171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag van eiser met Iraakse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, die stelt staatloos te zijn en geboren in Iran, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is afgewezen omdat verweerder van mening is dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft of kan verkrijgen. Eiser heeft eerder asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was. De rechtbank heeft de zaak op 12 juli 2021 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser de Iraakse nationaliteit heeft of kan verkrijgen. Verweerder heeft verwezen naar de Iraakse nationaliteitswet en een Algemeen ambtsbericht inzake Irak. Eiser betwist de Iraakse nationaliteit en stelt dat hij geen documenten kan verkrijgen van de Iraakse ambassade. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij de Iraakse nationaliteit niet heeft of niet kan verkrijgen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.9171
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M.O. Salim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt staatloos te zijn en is geboren op [1986].
Vorige procedure
2. Eiser heeft eerder op 27 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een asielvergunning. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk was. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 24 oktober 2017 (NL17.9534) ongegrond verklaard.
Huidige procedure
3. Op 19 juni 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag voor een asielvergunning ingediend. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als kind van Irakese vluchtelingen in Iran is geboren en getogen. In Iran verbleef hij op grond van een tijdelijke verblijfsvergunning. Eiser heeft Iran op 26 februari 2017 verlaten, omdat hij beschuldigd
werd van het verspreiden van cd’s met informatie tegen de Islam in naam van het Bahai geloof. Hij was daarvoor op 18 november 2015 gearresteerd en heeft enkele dagen vast gezeten. Ook kreeg hij een mondelinge dagvaarding en volgens zijn advocaat kan hij bij terugkeer naar Iran een gevangenisstraf van zeven tot tien jaar krijgen. Eiser stelt dat hij (ook) niet naar Irak kan terugkeren, omdat hij de Iraakse nationaliteit niet heeft en hij ook geen binding heeft met Irak. Volgens eiser zal hij vanwege zijn illegale verblijf in Irak om verschillende redenen, bijvoorbeeld spionage, opgepakt en beschuldigd worden.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser.
Standpunt verweerder
5. Verweerder acht de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Over de nationaliteit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser de Iraakse nationaliteit heeft of kan verkrijgen. Ter motivering van zijn standpunt verwijst verweerder naar de artikelen 17 en 18 van de Iraakse nationaliteitswet en naar pagina’s 34 en 35 van het Algemeen ambtsbericht inzake Irak van december 2019. Verweerder gaat daarom uit van de Iraakse nationaliteit en heeft getoetst of eiser naar Irak kan terugkeren. Verweerder acht de door eiser gestelde vrees bij terugkeer naar Irak niet aannemelijk, omdat hij deze baseert op niet nader onderbouwde vermoedens. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiser voor zijn komst naar Europa drie maanden in [stad], Irak, heeft verbleven en hij in deze periode geen persoonlijke problemen heeft ondervonden. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat hij als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag is aan te merken. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Irak een reëel risico loopt op ernstige schade, aldus verweerder.
Standpunt eiser:
6. Eiser betwist dat hij de Iraakse nationaliteit bezit en dat hij deze kan verkrijgen. Volgens eiser blijkt uit de door hem overgelegde verklaring van de Iraakse ambassade dat hij geen Iraaks paspoort kan krijgen, dat de ambassade niet bereid is om een Iraaks document aan hem te verstrekken en dat de ambassade ook niet wil bevestigen dat hij de Iraakse nationaliteit bezit. Daarbij stelt eiser dat hij (officiële) documenten nodig heeft om de Iraakse nationaliteit te kunnen (her)krijgen en dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of hij deze ook kan verkrijgen. Hiermee heeft verweerder dus niet onderzocht of hij feitelijk/daadwerkelijk de Iraakse nationaliteit kan verkrijgen, waardoor sprake is van onzorgvuldig onderzoek en een ondeugdelijk gemotiveerd besluit.
Eiser wijst voorts op de problemen voor Fayli Koerden om de Iraakse nationaliteit te verkrijgen en verwijst hiervoor naar het Algemeen Ambtsbericht inzake Irak van april 2018 en het rapport van het Australische Ministerie van Buitenlandse Zaken en Handel van
17 augustus 2020.
Verder stelt eiser dat, als hij de Iraakse nationaliteit heeft of kan verkrijgen, het nog maar de vraag is of hij toegang tot Irak krijgt en of hij zich daar in veiligheid kan vestigen, omdat hij niet voldoet aan de vestigingsvoorwaarden. Daarbij stelt eiser dat hij niemand in Irak kent, dat hij er geen woon- en werkgelegenheid heeft en ook geen familie of sponsor. In dit verband verwijst eiser naar pagina 69 van het Algemeen Ambtsbericht inzake Irak van december 2019 en naar pagina’s 133 en 134 van de “Country Guidance Iraq” van EASO, van juni 2019.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt ter zitting dat de beroepsgronden1 grotendeels een herhaling zijn van wat eiser al in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitgebreid gemotiveerd waarom eiser volgens hem de Iraakse nationaliteit heeft of kan verkrijgen, dat en waarom de overgelegde verklaring van de Iraakse ambassade onvoldoende is om het tegendeel aan te nemen en dat uit het Algemeen ambtsbericht inzake Irak van december 2019 en uit de Country Guidance Iraq (EASO) van juni 2019 niet blijkt dat eiser geen toegang tot Irak zal krijgen. Verder heeft verweerder erop gewezen dat eiser geen Fayli Koerd is en gemotiveerd dat en waarom eiser zich in Irak kan vestigen. Omdat eisers ouders uit Irak komen, heeft hij volgens verweerder wel degelijk een band met Irak. Eiser heeft deze standpunten in beroep noch ter zitting gemotiveerd betwist of weerlegd. De beroepsgronden slagen daarom niet.2
8. Over het beroep op het rapport van het Australische Ministerie van buitenlandse zaken en handel van 17 augustus 2020, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet tot een ander standpunt leidt. Alleen al omdat het genoemde rapport op Fayli Koerden ziet en niet in geschil is dat eiser niet tot deze groep behoort. De rechtbank kan uit de citeerde passage van dit rapport niet afleiden dat de problemen die Fayli Koerden ondervinden in het verkrijgen of herkrijgen van de Iraakse nationaliteit ook voor eiser gelden. De enkele omstandigheid dat eiser – net als de Fayli Koerden – niet over officiële Iraakse documenten beschikt, is daarvoor onvoldoende.
9. Eisers beroepsgronden3 dat het de verantwoordelijkheid van verweerder is om te onderzoeken of het voor hem feitelijk mogelijk is om de Iraakse nationaliteit te verkrijgen en te onderzoeken of hij toegang tot Irak kan krijgen en hij zich daar veilig kan vestigen, slagen naar het oordeel van de rechtbank niet. Zoals verweerder ook heeft aangevoerd, rust de bewijslast op eiser om aannemelijk te maken dat hij de Iraakse nationaliteit niet heeft of niet kan verkrijgen. De overgelegde verklaring van de Iraakse ambassade is daarvoor niet voldoende, omdat in die verklaring slechts staat dat op basis van de door eiser overgelegde Iraanse verblijfsvergunning geen Iraaks paspoort aan hem kan worden afgegeven. Hieruit volgt niet dat eiser de Iraakse nationaliteit niet heeft of niet kan verkrijgen. Pas als dat vaststaat, kan de vraag worden beantwoord of eiser zich in Irak kan vestigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van eiser mag verlangen dat hij meer inspanningen verricht om zijn stelling te onderbouwen dat hij de Iraakse nationaliteit niet heeft of niet kan krijgen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2018.4 Zoals ter zitting ook is besproken, kan de rechtbank slechts een oordeel geven over de stukken die in deze procedure zijn overgelegd. Indien eiser erin slaagt om via zijn advocaat in Irak stukken te overleggen, waaruit blijkt dat hij de Iraakse nationaliteit niet heeft of niet kan verkrijgen, dan kan eiser deze in een nieuwe aanvraag door verweerder laten beoordelen.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Verweerder heeft ter zitting verwezen naar de punten 6 tot en met 12, 15, 16 en 18 van het beroepschrift van 21 juni 2020.
2 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:858).
3 Zoals aangevoerd in punten 14 en 17 van het beroepschrift van 21 juni 2020.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
15 juli 2021
en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
Mr. G.P. Loman L.Y. Wong
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.