In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Ghanese nationaliteit hebbende man, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft het beroep op 13 februari 2020 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft op 27 februari 2020 een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de overdracht aan Italië werd opgeschort totdat er uitspraak was gedaan in de beroepszaak van eisers gestelde echtgenote.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de zaak aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de opvangvoorzieningen voor kwetsbare asielzoekers in Italië. Het EHRM heeft op 15 april 2021 bevestigd dat Italië voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, ook voor kwetsbare asielzoekers. Eiser heeft betoogd dat er risico's zijn voor terugkerende Dublinclaimanten, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder van het vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft ook gewezen op de belangen van zijn minderjarige kinderen, maar de rechtbank concludeert dat dit niet leidt tot een ander oordeel. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep ongegrond verklaard, met de overweging dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.