ECLI:NL:RBDHA:2022:10003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
21-7723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor de bouw van winkelruimten en appartementen in Noordwijk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022, wordt de rechtmatigheid beoordeeld van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk om een omgevingsvergunning te verlenen voor de bouw van winkelruimten, 42 appartementen en een ondergrondse parkeergarage aan de Maarten Kruytstraat te Noordwijk. De rechtbank behandelt de beroepen van verschillende eisende partijen, waaronder Drinxx Noordwijk B.V. en Diahome N.V., die zich verzetten tegen het besluit van 15 oktober 2021. De rechtbank concludeert dat de eisende partijen, voor zover zij als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, niet in hun beroepen worden ontvangen of dat hun beroepen ongegrond zijn. De rechtbank oordeelt dat de eisende partijen voldoende afstand tot het bouwproject hebben om niet als belanghebbenden te worden aangemerkt, met uitzondering van enkele partijen die wel direct betrokken zijn. De rechtbank gaat in op de parkeerbehoefte, de bevoorrading van omliggende winkels, de noodzaak van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en de welstandseisen. De rechtbank concludeert dat het college de omgevingsvergunning op juiste gronden heeft verleend en dat de belangen van de eisende partijen niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving. De beroepen worden ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/7723, 21/7725, 21/7726 en 21/7802

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaken tussen

1.
[eiser 1] en [eiser 2], uit [woonplaats] , eisers 1 (SGR 21/7723)
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
2.
Drinxx Noordwijk B.V. en 66 anderen, te Noordwijk, eisers 2 (SGR 21/7725)
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
3.
[eiser 3], uit [woonplaats] , eiser 3 (SGR 21/7726)
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
4.
Diahome N.V., te Noodwijk, eiseres 4 (SGR 21/7802)
(gemachtigden: mr. R.J.G. Bäcker en mr. A.C. Donkervoort)
hierna ook gezamenlijk te noemen: eisende partijen
en

het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk (het college)

(gemachtigde: mr. W. Lever).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij] b.v.te [vestigingsplaats] (vergunninghoudster)
(gemachtigde: mr. R.A.M. Schram).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisende partijen tegen het besluit van het college van 15 oktober 2021 om aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van winkelruimten, [huisnummer 2] appartementen en een ondergrondse parkeergarage aan de [adres 3] te Noordwijk (het bestreden besluit).
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Eisende partijen hebben nadere stukken in het geding gebracht.
De rechtbank heeft de beroepen op 18 juli 2022 gevoegd op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eisende partijen deelgenomen: [A] namens eisers 2, de gemachtigde van eisers 1, 2 en 3 en de gemachtigden van eiseres 4. Namens het college waren aanwezig S. Korevaar (verkeerskundige) en de gemachtigde. Namens vergunninghoudster waren aanwezig [B] en de gemachtigde.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Op 27 oktober 2020 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van winkelruimten, een ondergrondse parkeergarage en [huisnummer 2] appartementen aan de [adres 3] te Noordwijk. Het projectgebied heeft de kadastrale aanduiding ‘gemeente Noordwijk, sectie [X] ’ en het betreft de percelen [perceelnummer 1] , [perceelnummer 2] en [perceelnummer 3] aan de [adres 1] [huisnummer 1] en [huisnummer 2] en het perceel [perceelnummer 4] , [adres 2] [huisnummer 3] . Op de percelen [perceelnummer 4] en [perceelnummer 3] waren 9 woningen aanwezig die in 2014 zijn gesloopt.
De aanvraag ziet op het realiseren van een winkelruimte met een ‘voetafdruk’ van 2.350 m2 op de begane grond, bestaande uit een supermarkt met een bruto vloeroppervlak (bvo) van 1.393 m2 en overige detailhandel (versmarkt) met een bvo van 552 m2. Tevens wordt er een ondergrondse parkeergelegenheid met 96 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op het dak van de supermarkt wordt in 42 appartementen met eigen parkeergelegenheid (54 parkeerplaatsen) voorzien. De inrit van de ondergrondse parkeergarage, de inrit van het parkeerdek op de eerste laag voor de appartementen, en de entree van de expeditie van de supermarkt en versmarkt zijn voorzien aan de Abraham van Royenstraat .
1.2
Bij de aanvraag is de ruimtelijke onderbouwing “Vomar Maarten Kruytstraat ” gevoegd, die laatstelijk op 19 augustus 2021 is geactualiseerd.
1.3
De voorgenomen ontwikkeling is in eerste instantie met een bestemmingsplan mogelijk gemaakt, met toepassing van de coördinatieregeling ex artikel 3:30 van de Wet ruimtelijke ordening. Op 19 maart 2019 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “ Maarten Kruytstraat ” vastgesteld. Bij besluit van 28 maart 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de realisatie van het bouwplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling of AbRvS) heeft bij uitspraak van 2 september 2020 zowel het bestemmingsplan als de omgevingsvergunning vernietigd. [1] Als gevolg hiervan is een nieuwe omgevingsvergunning aangevraagd. Daarop ziet deze procedure.
1.4
Het bestreden besluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure als beschreven in paragraaf 3.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.5
Eisende partijen hebben een zienswijze naar voren gebracht over de ontwerp-omgevingsvergunning, die in de nota van beantwoording zienswijzen van 20 augustus 2021 is beantwoord.
1.6
Op 28 september 2021 heeft de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
1.7
Met het bestreden besluit heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten (1) afwijken van het bestemmingsplan, (2) bouwen van een bouwwerk en (3) het aanleggen van een uitweg.
1.8
Op het bestreden besluit is de Crisis- en herstelwet (Chw) van toepassing, zoals ook is vermeld in dat besluit. Het bouwplan voorziet immers in de bouw van meer dan
elf woningen in een aaneengesloten gebied, waarvoor met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo omgevingsvergunning is verleend (categorie 3.1 van bijlage I van de Chw).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisende partijen hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. Bij brief van 7 april 2022 heeft de gemachtigde van eisers 2 het door hem namens TravelXL Beuk, Smart Express en Mauve L’atelier ingestelde beroep ingetrokken. Deze ondernemingen behoren daarom niet langer tot de eisende partijen.
Ontvankelijkheid eisende partijen
4.1
In de eerste plaats moet de vraag worden beantwoord of alle eisende partijen als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
Eisers 1 en 3
4.2
Eisers 1 wonen aan de [adres 3] pal tegenover het bouwplan. Gelet op de korte afstand van de woning van eisers 1 tot het bouwplan kunnen zij naar het oordeel van de rechtbank als belanghebbenden bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
Datzelfde geldt voor eiser 3, die in de [adres 2] woont, eveneens op korte afstand van het bouwplan.
Eisers 2
4.3.1
Eiser [C] , die aan het [adres 4] woont, en eiser [D] , die in de [adres 5] woont, hemelsbreed op circa 130 respectievelijk 220 meter van het bouwplan, zullen vanuit hun woningen niet of nauwelijks zicht op het bouwplan hebben en zullen evenmin andere ruimtelijke gevolgen van enige betekenis daarvan ondervinden. Dat betekent dat zij niet als belanghebbende bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt. Het beroep zal daarom voor zover dat namens hen is ingesteld, niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.2
De overige natuurlijke personen namens wie beroep is ingesteld zullen vanuit hun woningen zicht op het bouwplan hebben, zodat zij naar het oordeel van de rechtbank wel als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
4.3.3
Aangezien alle ondernemers namens wie beroep is ingesteld gevolgen kunnen ondervinden van het bouwplan voor de bereikbaarheid dan wel de bevoorrading van hun winkels, kunnen zij naar het oordeel van de rechtbank eveneens als belanghebbende worden aangemerkt bij het bestreden besluit.
Eiseres 4
4.4.1
Eiseres 4 is eigenaar van het woon-/winkelcomplex met ondergrondse parkeergarage gelegen aan de [straat] [nummer] te [plaats] , dat wordt verhuurd aan derden, waaronder een Dirk supermarkt.
4.4.2
Degene wiens concurrentiebelang rechtstreeks is betrokken bij een besluit, is belanghebbende. Dat is bij een besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning onder meer het geval indien een vastgoedeigenaar zich toelegt op de verhuur van winkelruimten in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment als dat waarbinnen de vergunde bedrijvigheid is voorzien. [2]
4.4.3
Niet betwist is dat eiseres zich toelegt op verhuur van winkelruimten in hetzelfde marktsegment (winkelruimten die geschikt zijn voor supermarkten). De winkelruimte van eiseres 4 bevindt zich hemelsbreed op circa 1,4 km van de vergunde winkelruimte. Binnen die afstand bevinden zich geen andere supermarkten. Naar het oordeel van de rechtbank bevindt de vergunde winkelruimte zich daarmee in het verzorgingsgebied van eiseres 4. Niet is uitgesloten dat de verhuurbaarheid van de winkelruimte van eiseres 4 nadelig wordt beïnvloed door de verlening van de omgevingsvergunning voor winkelruimte voor een Vomar supermarkt, die groter is dan de bestaande winkelruimte van Vomar. Eiseres 4 kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook als belanghebbende bij het bestreden besluit worden aangemerkt.
4.4.4
Anders dan in het verweerschrift is opgemerkt, is het criterium “gevolgen van enige betekenis” niet van toepassing bij de beoordeling van de belanghebbendheid van concurrenten. [3]
Machtigingen
5.1
Ten aanzien van de stellingen van het college en vergunninghoudster over de door gemachtigde Kranendonk overgelegde machtigingen wijst de rechtbank er op dat gemachtigde Kranendonk in de procedure van eisers 1 optreedt als rechtsbijstandsjurist van Achmea rechtsbijstand en in die hoedanigheid over een doorlopende machtiging beschikt bij de rechtbank.
5.2
De door gemachtigde Kranendonk in de procedures van eisers 2 en 3 overgelegde machtigingen hebben naar het oordeel van de rechtbank betrekking op het instellen van beroep tegen het bestreden besluit. In deze machtigingen wordt immers vermeld dat eisers gemachtigde Kranendonk machtigen juridische handelingen te verrichten in de procedure van de omgevingsvergunning voor het oprichten en planologisch inpassen van een supermarkt met appartementen en een parkeerkelder met een versmarkt aan de Maarten Kruytstraat te Noordwijk. De rechtbank acht deze (weliswaar in algemene bewoordingen geformuleerde) machtiging voldoende specifiek om de grenzen van de vertegenwoordigingsbevoegdheid te kunnen bepalen, nu tegen de omgevingsvergunning maar één procedure open staat: de beroepsprocedure. Degenen die de machtiging hebben verstrekt zullen zich er dus van bewust zijn geweest dat zij als eisende partij zullen optreden in de procedure, waarin de machtiging is gevraagd. [4]
Parkeren
Standpunt van eisende partijen
6.1
Eisende partijen betogen dat in het bestreden besluit de parkeergelegenheid op en rondom de projectlocatie onvoldoende is gewaarborgd. Er is onvoldoende rekening gehouden met de extra parkeerbehoefte die door het project ontstaat. De te vervallen parkeerplaatsen worden bovendien onvoldoende gecompenseerd. Het college gaat er volgens eisende partijen ten onrechte vanuit dat de tijdelijke parkeerplaatsen niet gecompenseerd hoeven te worden. Bovendien is ten onrechte niet uitgegaan van de parkeernorm voor een grote supermarkt (6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo). Ter onderbouwing van hun standpunten hebben eisers 1, 2 en 3 verwezen naar een notitie van Roelofs Advies en Ontwerp (Roelofs) van 2 november 2021, die zij in het geding hebben gebracht.
Standpunt van het college
6.2.1
Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van een sluitende parkeerbalans. Het college is uitgegaan van 88 te compenseren parkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen waren in de uitgangssituatie feitelijk aanwezig op de locatie aan de Maarten Kruytstraat . Deze parkeerplaatsen zullen als gevolg van het bouwplan verdwijnen. De sinds 2015 aanwezige extra 46 tijdelijke parkeerplaatsen zijn per 14 april 2021 opgeheven. Deze tijdelijke parkeerplaatsen bestonden op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning dus niet meer, zodat deze ook niet komen te vervallen als gevolg van de vergunde ontwikkeling. De tijdelijke parkeerplaatsen worden daarom niet gecompenseerd.
6.2.2
Het college stelt dat in de parkeerbalans is gerekend met de parkeernorm voor een fullservice supermarkt (laag-middellaag prijs) en dat middels een voorschrift in de omgevingsvergunning expliciet is uitgesloten dat er een ander type supermarkt (middelhoog-hoog prijs of grote supermarkt) met een grotere parkeerbehoefte kan worden gerealiseerd.
6.2.3
Verder wijst het college erop dat er 96 parkeerplaatsen in de nieuwe parkeergarage worden gerealiseerd en 54 parkeerplaatsen op het parkeerdek. Alleen op zaterdagmiddag wordt een beroep gedaan op 1 parkeerplaats uit de strategische reserve in de nabijgelegen Haakgarage, terwijl er 13 parkeerplaatsen in de Haakgarage zijn toegewezen voor dit project. Er is dus feitelijk een overschot van 12 parkeerplaatsen bij dit bouwplan.
6.2.4
Het college baseert zich hierbij op notities van ir. Sj. Stienstra, adviesbureau stedelijk verkeer b.v. van 1 oktober 2020 en van 22 februari 2022.
Standpunt van vergunninghoudster
6.3
Vergunninghoudster sluit zich aan bij het standpunt van het college. In aanvulling daarop wijst zij erop dat 13 van de 88 parkeerplaatsen bedoeld waren voor 9 woningen die inmiddels zijn gesloopt. Er worden dus (nog eens) 13 parkeerplaatsen meer gecompenseerd dan nodig is.
Het oordeel van de rechtbank
6.4
Op grond van artikel 3.1.1 van het ter plaatse geldende paraplubestemmingsplan “Parkeren” is het bebouwen van gronden uitsluitend toegestaan indien wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen in de Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013 (Parkeernota). Op grond van artikel 3.1.2 van de planregels kan het college, overeenkomstig het beleid in de Parkeernota, afwijken van de parkeernormen, indien het voldoen daaraan niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit.
6.5
In de Parkeernota is bepaald dat de parkeereis het aantal parkeerplaatsen betreft dat conform de berekende parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Voor het bepalen van de parkeereis worden de in bijlage 1 bij de Parkeernota opgenomen parkeernormen gehanteerd. Als de ontwikkelaar wenst af te wijken van de parkeereis, dan dient volgens de Parkeernota een stappenplan doorlopen te worden. Stap A houdt in dat, als realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk lijkt, beoordeeld moet worden of het bouwplan kan worden aangepast. Als dat (bijvoorbeeld vanwege financiële consequenties) niet realistisch is, dan volgt stap B. Dan moet binnen een acceptabele loopafstand van het bouwplan worden gecompenseerd op een naburig privaat terrein of in een private parkeervoorziening, die op basis van een privaatrechtelijke overeenkomst voor minimaal 20 jaar kan worden gebruikt voor de betreffende ontwikkeling. Als ook daarmee niet aan de parkeereis kan worden voldaan, volgt stap C. Dan wordt gekeken of in de directe omgeving (structurele) restcapaciteit is waar de parkeerbehoefte kan worden opgelost. De parkeerdruk moet dan onder de 85% blijven. Stap D houdt in dat het college bij zwaarwegende belangen kan afwijken van de parkeereis.
6.6
In de notitie van ir. Sj. Stienstra van 1 oktober 2020 is de parkeerbalans opgesteld. Daarin is uiteengezet dat de parkeeropgave bestaat uit drie onderdelen: (a) voorzien in de parkeerbehoefte van de 42 woningen, (b) voorzien in de parkeerbehoefte van de supermarkt en versmarkt en (c) een oplossing vinden voor de te vervallen 88 parkeerplaatsen. Het parkeren ten behoeve van de woonfunctie is voorzien op het parkeerdek, waar 54 gereserveerde plaatsen worden aangelegd. Parkeren ten behoeve van de functie detailhandel vindt plaats in de parkeergarage, die voorziet in 96 parkeerplaatsen. Rekening houdend met de aanwezigheidspercentages, wordt daarmee voorzien in voldoende parkeerplaatsen, mits (op zaterdagmiddag) één parkeerplaats wordt toegewezen uit de strategische reserve in de Haakgarage (daarin zijn dertien parkeerplaatsen voor dit project gereserveerd). Op andere momenten dan zaterdagmiddag is sprake van restcapaciteit.
6.7
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze parkeerbalans dat op één parkeerplaats na aan de parkeereis wordt voldaan. Ten aanzien van die ene parkeerplaats die niet op eigen terrein gerealiseerd kan worden, geldt dat het college in overeenstemming met het stappenplan van de Parkeernota (stap B) heeft gehandeld door deze binnen een acceptabele loopafstand (circa 180 meter) ter beschikking te stellen in een private parkeervoorziening. Aan bespreking van de beroepsgronden die betrekking hebben op de parkeerdruk in het openbaar gebied (waarnaar pas wordt gekeken in stap C van het stappenplan) komt de rechtbank daarom niet toe.
6.8
Anders dan eisers 1, 2 en 3 stellen, heeft het college bij de berekening van de parkeerbehoefte van de supermarkt terecht niet de parkeernorm voor een grote supermarkt (6 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo) toegepast. Aan de omgevingsvergunning is immers het voorschrift verbonden dat in de winkelruimte bestemd voor een supermarkt alleen een supermarkt in het laag- tot middenlaag prijssegment is toegestaan. De parkeernorm voor een supermarkt in dat segment is blijkens bijlage 1 bij de Parkeernota 3,1 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Door in de parkeerbalans uit te gaan van een parkeernorm van 3,6 parkeerplaats per 100 m2 bvo, is reeds uitgegaan van een hogere parkeernorm dan is voorgeschreven in de Parkeernota. Er is dus geen reden om te veronderstellen dat de parkeerbehoefte van de supermarkt is onderschat. Omdat in het rapport van Roelofs wordt uitgegaan van de parkeernorm voor een grote supermarkt, is de daarin berekende parkeerbehoefte niet juist.
6.9
Ook het betoog dat de 46 tijdelijke parkeerplaatsen gecompenseerd moeten worden, slaagt niet. Het college heeft toegelicht dat voor deze parkeerplaatsen bij besluit van 10 maart 2015 een tijdelijke omgevingsvergunning is verleend, die geldig was tot 1 januari 2020. De aanleg van deze tijdelijke parkeerplaatsen diende als tijdelijke oplossing voor de parkeerdruk in het centrum van Noordwijk. Op 14 april 2021 zijn de (op dat moment illegaal aanwezige) tijdelijke parkeerplaatsen opgeheven. Anders dan ten tijde van de vaststelling van het door de Afdeling vernietigde bestemmingsplan “ Maarten Kruytstraat ”, waren deze parkeerplaatsen ten tijde van het verlenen van de onderhavige omgevingsvergunning (op 15 oktober 2021) dus niet feitelijk aanwezig. De parkeerplaatsen verdwijnen niet als gevolg van het vergunde project, maar zijn komen te vervallen om een einde te maken aan een illegale situatie. Het college stelt zich daarom terecht op het standpunt dat deze parkeerplaatsen niet gecompenseerd hoeven te worden door de vergunninghoudster. [5]
6.1
In de uitspraak van heden in de zaak over het verzoek van eisers 2 om handhavend op te treden tegen het opheffen van de 46 tijdelijke parkeerplaatsen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het college dit in redelijkheid heeft kunnen weigeren. [6] Nu geen van de 46 parkeerplaatsen behoefden te worden teruggebracht, behoeft ook geen van deze parkeerplaatsen om die reden te worden gecompenseerd.
6.11
De betogen van eisers 1, 2 en 3 slagen dus niet.
6.12
Het betoog van eiseres 4 kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat artikel 3.1.1 van het paraplubestemmingsplan “Parkeren” kennelijk niet strekt tot bescherming van haar belangen. [7] Het winkelpand van eiseres 4 bevindt zich immers hemelsbreed circa 1,4 km van de vergunde ontwikkeling. Eiseres 4 heeft betoogd dat de toepassing van het relativiteitsvereiste gecorrigeerd dient te worden, omdat zij voor haar winkelpand op eis van het college verschillende parkeervoorzieningen heeft moeten treffen en aan vergunninghoudster minder strenge eisen worden gesteld. Dit betoog slaagt niet, nu eiseres 4 niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan haar strengere eisen zijn gesteld. Nu het relativiteitsvereiste aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat, laat de rechtbank hetgeen eiseres 4 (in aanvulling op eisers 1, 2 en 3) over de parkeersituatie heeft aangevoerd onbesproken.
Bevoorrading omliggende winkels
Standpunten van partijen
7.1
Eisers 1, 2 en 3 betogen dat de winkels gevestigd aan de Maarten Kruytstraat , de Bomstraat en de Hoofdstraat door de vergunde ontwikkeling onaanvaardbare hinder zullen ondervinden bij hun bevoorrading. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij notities van Roelofs van 2 november 2021 en 25 juni 2022 in het geding gebracht. In laatstgenoemde notitie is geconcludeerd (1) dat een breder verkeerskundig onderzoek, dat ingaat op de weg- en kruispuntinrichting van de wegen rondom de planontwikkeling en de intensiteit van de verschillende type gebruikers ontbreekt, (2) dat de bereikbaarheid en verkeersveiligheid van het expeditiehof (aan de noordzijde van het bouwplan) in de nieuwe situatie verslechtert, (3) dat de onderbouwing of vorm en functie samengaan bij wijziging van het wegprofiel ontbreekt en (4) dat beleidsmatig duidelijke afspraken gemaakt moeten worden over goed bereikbare en verkeersveilige bevoorradingsroutes aangevuld met strategisch gekozen laad- en loslocaties. Eiseres 4 betoogt dat de verkeersgeneratie door de planontwikkeling is onderschat en dat de bevoorrading onvoldoende in kaart is gebracht.
7.2
Het college stelt zich op het standpunt dat met een vergunningvoorschrift is gewaarborgd dat de bevoorrading van de detailhandelsfuncties waarin het bouwplan voorziet inpandig plaatsvindt. Het college heeft in reactie op de door eisers overgelegde rapporten de notitie “Bevoorradingsroutes Maarten Kruytstraat ” van de verkeerskundige van de gemeente van 5 juli 2022 overgelegd. Hierin is vermeld dat de bevoorradingsroute van de omliggende winkels als gevolg van het bouwplan niet wijzigt ten opzichte van de reeds bestaande situatie, waarin bevoorradend verkeer via de Maarten Kruytstraat rijdt en achteruit het expeditiehof in rijdt om vervolgens vooruit weer via de Maarten Kruytstraat weg te rijden. Een nader onderzoek is daarom niet nodig geacht. De sluiproute over het parkeerterrein zal wel verdwijnen. Deze route is volgens de verkeerskundige echter niet als zodanig bedoeld. Door bouwwerkzaamheden zijn de paaltjes naast het expeditiehof verwijderd en er is verzuimd om deze terug te brengen. Volgens de verkeerskundige is het verkeerskundig ongewenst om bevoorradend verkeer over het parkeerterrein te laten rijden alsof het een doorgaande weg is. Ook het laden en lossen langs het verbrede stuk van de Abraham van Royenstraat (ter hoogte van de Gasthuissteeg ), dat in de huidige situatie voorkomt, is volgens de verkeerskundige niet de bedoeling. De winkels aan de Hoofdstraat moeten bevoorraad worden via de Hoofdstraat en niet via de Gasthuissteeg . Daarnaast is in de notitie vermeld dat de herinrichting van de Maarten Kruytstraat geen onderdeel van het bouwplan is, maar een taak van de gemeente.
7.3
Vergunninghoudster sluit zich aan bij het standpunt van het college.
Het oordeel van de rechtbank
7.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deugdelijk gemotiveerd dat de vergunde ontwikkeling niet leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor de bevoorrading van de omliggende winkels. Uit de notitie van de verkeerskundige van de gemeente blijkt dat de bevoorradingsroute via de Maarten Kruytstraat ook in de toekomstige situatie nog steeds gebruikt kan worden om het expeditiehof te bereiken. De sluiproute over het parkeerterrein is na de planontwikkeling weliswaar niet meer mogelijk, maar die is volgens de verkeerskundige ook niet gewenst. Dat een vrachtwagen op de Maarten Kruytstraat moet wachten en in bepaalde situaties achteruit terug moet rijden, als blijkt dat het expeditiehof bezet is, maakt niet dat de bevoorradingsroute niet meer mogelijk is. Dat komt bovendien in de huidige situatie ook voor. Het bestreden besluit ziet niet op de huidige wijze van bevoorrading van de bestaande winkels en de herinrichting van de Maarten Kruytstraat . De verkeerskundige van de gemeente heeft ter zitting verder toegelicht dat een vrachtwagen in de nieuwe situatie voldoende ruimte heeft om de bocht te maken naar het expeditiehof. Het nieuwe gebouw komt namelijk op enige afstand (circa 2 meter) te staan van de huidige rand van de weg. Het laden en lossen voor de nieuwe supermarkt en versmarkt zal bovendien inpandig plaatsvinden en dus niet leiden tot hinder voor de bevoorrading van de omliggende winkels. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat een nader verkeerskundig onderzoek niet nodig is.
7.5
Het betoog van eisers 1, 2 en 3 slaagt dus niet.
7.6
Het betoog van eiseres 4 kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat dit betoog ziet op de bescherming van de belangen van ondernemers in de directe omgeving van het projectgebied bij een goede bereikbaarheid en bevoorradingsmogelijkheid. Het winkelpand van eiseres 4 bevindt zich hemelsbreed circa 1,4 km van de vergunde ontwikkeling. Dit betoog strekt dus kennelijk niet tot bescherming van haar belangen. [8] De rechtbank laat dit betoog daarom onbesproken.
Behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling
Standpunten van partijen
8.1
Eiseres 4 betoogt dat in het bestreden besluit de behoefte aan de supermarkt en versmarkt, in de zin van artikel 3.1.6 van de Wet ruimtelijke ordening (de rechtbank begrijpt: Besluit ruimtelijke ordening (Bro)), onvoldoende is aangetoond. Het “Distributieplanologisch onderzoek Noordwijk aan Zee” van 21 november 2017 van Droogh Trommelen en Partners (het DPO) betreft volgens eiseres 4 geen onderzoek naar de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
8.2
Het college stelt zich op het standpunt dat uit het DPO de behoefte aan uitbreiding van het supermarktaanbod, zowel om kwantitatieve als om kwalitatieve redenen, voldoende blijkt. Het college wijst erop dat eiseres 4 geen tegenrapport heeft overgelegd waaruit volgt dat het college niet van het DPO heeft mogen uitgaan. Het college wijst verder op het koopstromenonderzoek “Centrum Noordwijk (winkelgebied)” van 17 februari 2021, waaruit volgt dat het aantal verkooppunten en vierkante meters winkeloppervlak binnen het centrum van Noordwijk slechts de helft is van de uitgevoerde benchmark.
8.3
Vergunninghoudster sluit zich aan bij het standpunt van het college.
Het oordeel van de rechtbank
8.4
Vast staat dat sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.
8.5
Uit de ruimtelijke onderbouwing blijkt dat het college het project aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro heeft getoetst. In paragraaf 4.1.2 is ingegaan op de behoefte. Ter onderbouwing van de behoefte aan detailhandel (supermarkt en versmarkt) wordt in de plantoelichting verwezen naar het DPO. In de ruimtelijke onderbouwing wordt beschreven dat Noordwijk aan Zee het grootste winkelgebied in de gemeente Noordwijk is, maar dat het supermarktaanbod daar heel beperkt van omvang is. Dit is te verklaren doordat het concurrerend aanbod in de rest van de gemeente Noordwijk (met name het centrum van Noordwijk-Binnen) groot is. De koopkrachtbinding is daardoor laag, in zowel de dagelijkse als de niet-dagelijkse sector. Om haar positie als hoofdwinkelgebied in de gemeente te behouden, is een verbetering van het winkelaanbod van Noordwijk aan Zee noodzakelijk. De omvang van de huidige winkel (aan de Bomstraat) is naar de huidige maatstaven te klein voor een servicesupermarkt. Een kwantitatieve en kwalitatieve versterking van het supermarktaanbod (een vergroting van het bvo en de toevoeging van een versmarkt) kan leiden tot een verhoging van de koopkrachtbinding en is daarom aan te bevelen. In het DPO wordt bovenstaande onderbouwing bevestigd en staat dat er voldoende behoefte is aan een uitbreiding van het supermarktbestand ter behoud van de positie als hoofdwinkelgebied binnen de gemeente.
8.6
De rechtbank is van oordeel het college zich in het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er in zoverre behoefte is aan de vergunde ontwikkeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres 4 geen tegenrapport heeft overgelegd waaruit blijkt dat het onderzoek naar de behoefte zodanige gebreken vertoont, dat het college het niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de behoefte ten grondslag had mogen leggen.
8.7
Eiseres 4 heeft ter zitting betoogd dat in het DPO ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat in 2015 een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van een winkelruimte voor een Albert Heijn-supermarkt in Noordwijk-Binnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres 4 met dit betoog niet aannemelijk gemaakt dat het college ten onrechte concludeert dat behoefte bestaat aan uitbreiding van het supermarktaanbod in Noordwijk aan Zee. Uit het DPO blijkt immers juist dat daaraan behoefte bestaat om de positie van Noordwijk aan Zee als hoofdwinkelgebied binnen de gemeente te behouden. Een uitbreiding van het supermarktaanbod in het concurrerende winkelgebied in Noordwijk-Binnen zal, gelet op deze dynamiek, juist eerder leiden tot een grotere behoefte aan supermarktaanbod in Noordwijk aan Zee.
8.8
Eiseres 4 heeft in haar nadere beroepschrift van 7 juli 2022 betoogd dat de gemeente Noordwijk ten onrechte geen openbare selectieprocedure heeft gehouden, zoals verplicht is op grond van hart Didam-arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021. [9] Als de gemeente dat wel had gedaan, dan had volgens eiseres 4 een gegadigde (zoals eiseres 4) kunnen worden gekozen die voornemens is een project te realiseren waar wel voldoende behoefte aan is. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen aanvulling op de reeds ingediende beroepsgrond over de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, maar een nieuwe beroepsgrond, die ziet op het gelijkheidsbeginsel en/of de uitvoerbaarheid van de omgevingsvergunning. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na afloop van de beroepstermijn echter geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. De rechtbank zal deze nieuwe beroepsgrond, die na afloop van de beroepstermijn is aangevoerd, daarom niet bij de beoordeling betrekken.
8.9
De beroepsgronden van eiseres 4 geven geen aanleiding voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is verleend. De betogen slagen dus niet.
Stikstofdepositie
9.1
Eiseres 4 betoogt dat het uitgevoerde onderzoek naar stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden ontoereikend is en dat de omgevingsvergunning ten onrechte niet tevens betrekking heeft op een Wnb-activiteit, omdat sprake is van onlosmakelijk samenhangende activiteiten. [10]
9.2
Het betoog van eiseres 4 kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming kennelijk niet strekt tot bescherming van haar belangen. [11] Het belang van haar huurders bij een goed woon- en leefklimaat is een afgeleid belang. Bovendien ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op een afstand van circa 1,8 km van het woon-/winkelpand van eiseres 4, zodat het belang van de huurders bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving niet verweven is met het algemene belang dat de Wet natuurbescherming beoogt te beschermen. De rechtbank laat dit betoog daarom onbesproken.
Mer-beoordeling
10.1
Eiseres 4 betoogt dat de inhoud van de vormvrije mer-beoordelingsnotitie niet voldoet aan de daaraan op grond van de wet en de jurisprudentie te stellen eisen.
10.2
Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer, waarin de wettelijke regeling van de milieueffectrapportage is vastgelegd, strekt tot bescherming van het milieu. Het winkelpand van eiseres 4 bevindt zich op circa 1,4 km van de vergunde ontwikkeling. Gelet op deze afstand en nu eiseres 4 niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ondanks deze afstand de gevolgen van de vergunde ontwikkeling voor het milieu zal kunnen ondervinden, strekken de regels ten aanzien van de vormvrije m. e .r.-beoordeling kennelijk niet tot bescherming van haar belangen. Het betoog van eiseres 4 kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. [12] De rechtbank laat dit betoog daarom onbesproken.
Welstand
Standpunten van partijen
11.1
Eisers 1, 2 en 3 betogen dat op grond van paragraaf 1.4 van de Welstandsnota Noordwijk 2019 (de welstandsnota) een aanvulling op de welstandsnota of een beeldkwaliteitsplan had moeten worden opgesteld, omdat het bouwplan een groot project is. Eisers 2 en 3 voeren daarnaast aan dat het bouwplan in strijd is met de welstandsnota, omdat (1) het bouwplan veel te massaal en te hoog is, en in het geheel niet aansluit op de omliggende bebouwing, (2) de ontsluiting geheel aan de andere kant dan de bestaande bebouwing is, (3) de schaalgrootte met de omliggende bebouwing enorm is en (4) de kleuren niet terughoudend of traditioneel zijn, ook niet licht, maar fel en rood. Eiseres 4 stelt dat het onduidelijk is of de juiste procedure doorlopen is voor de welstandsbeoordeling.
11.2
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat blijkens de gebiedenkaart uit hoofdstuk 4 van de welstandsnota het bouwplan binnen het gebied “Dorpskern Noordwijk aan Zee” valt en geen sprake is van een (her)ontwikkelingsproject dat de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreekt. Er bestond dan ook geen aanleiding om een aanvulling op de welstandsnota op te stellen. Het college wijst er verder op dat de welstandscommissie het bouwplan niet in strijd acht met de welstandscriteria.
11.3
Vergunninghoudster sluit zich aan bij het standpunt van het college.
Het oordeel van de rechtbank
- Aanvulling op de welstandsnota
11.4
In paragraaf 1.4 van de welstandsnota is vermeld dat de welstandsnota geen criteria bevat voor grotere (her)ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dit is het geval indien sprake is van een functiewijziging ten opzichte van de gebiedenkaart uit hoofdstuk 4. De gebiedsgerichte welstandscriteria zijn dan niet toereikend voor een goede beoordeling. De gemeenteraad moet voor zo’n (her)ontwikkelingsproject dan welstandscriteria vaststellen door middel van een welstandsparagraaf of beeldkwaliteitsplan als aanvulling op de welstandsnota.
11.5
In dit geval is paragraaf 4.1 (Historische dorpskern Noordwijk aan Zee) van de welstandsnota van toepassing. Hierin is de volgende beschrijving te vinden: “De Hoofdstraat vormt samen met de Maarten Kruytstraat / Bomstraat de hoofdstructuur in het gebied. Aan deze straten wordt de begane grondlaag ingenomen door winkels en bepalen winkelpuien en reclame-uitingen het straatbeeld. In de overige straten is de bebouwing in het algemeen kleinschaliger en is het traditionele karakter meer aanwezig, hoewel hier ook grote en moderne appartementengebouwen staan.”
11.6
Gezien deze beschrijving is naar het oordeel van de rechtbank van een functiewijziging als gevolg van het bouwplan geen sprake. De bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek betreft immers winkels en woningen. Het bouwplan brengt daar geen verandering in. Een aanvulling op de welstandsnota is daarom niet nodig. Het betoog van eisers slaagt dan ook niet.
- Toets aan de welstandscriteria
11.7
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het college aan het advies van de welstandscommissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. [13]
11.8
De welstandscommissie heeft op 10 juni 2021 positief over het bouwplan geadviseerd. De welstandscommissie heeft verder bij brief van 23 juni 2022 gereageerd op de door eisers 2 en 3 aangevoerde redenen waarom het bouwplan in strijd zou zijn met de eisen van welstand. Hierin is nogmaals bevestigd dat de architectonische uitwerking en het kleur- en materiaalgebruik voldoende hoogwaardig en verzorgd zijn. De welstandscommissie heeft geconcludeerd dat het bouwplan voldoet aan de welstandsnota.
11.9
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het advies van de welstandscommissie gebreken vertoont. De commissie heeft voldoende onderbouwd dat het bouwplan voldoet aan de welstandsnota. Daarnaast is van belang dat eisers geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd. Zij hebben slechts hun eigen mening over het bouwplan naar voren gebracht. Dit is onvoldoende voor het oordeel dat het college zich bij het bestreden besluit niet op het welstandsadvies van 10 juni 2021 mocht baseren. Gelet hierop is het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met redelijke eisen van welstand. Het betoog van eisers 2 en 3 slaagt dus niet.
- Het betoog van eiseres 4
11.1
Het betoog van eiseres 4 kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, omdat de welstandstoets, waarbij de uiterlijke kenmerken van het vergunde gebouw worden beoordeeld, kennelijk niet strekt tot bescherming van haar (concurrentie)belangen. [14] De rechtbank laat hetgeen eiseres 4 (in aanvulling op eisers 1, 2 en 3) over de welstandstoets heeft aangevoerd dan ook onbesproken.
De activiteit ‘maken van een uitweg’
Standpunten van partijen
12.1
Eisers 1, 2 en 3 betogen dat niet is gemotiveerd waarom de activiteit ‘maken van een uitweg’ vergund kan worden. Volgens hen is de verkeersveiligheid in het geding, omdat de laad- en losplek voor de nieuwe supermarkt is voorzien in de Abraham van Royenstraat , in het verlengde van de nieuwe parkeergarage en bij de ingang voor het nieuwe parkeerdek voor de bewoners. Dit conflicteert met het bevoorradingsverkeer dat de Maarten Kruytstraat in- en uitrijdt, waardoor een grote verkeerscongestie zal ontstaan.
12.2
Het college stelt zich op het standpunt dat geen van de weigeringsgronden zich voordoet. [15] In reactie op de argumenten van eisers 1, 2 en 3 over de verkeersveiligheid wijst het college op de second opinion van IDDS Ruimte & Ontwikkeling van 22 oktober 2020 en de notitie “Bevoorradingsroutes Maarten Kruytstraat ” van de verkeerskundige van de gemeente van 5 juli 2022.
12.3
Vergunninghoudster sluit zich aan bij het standpunt van het college.
Het oordeel van de rechtbank
12.4
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren vanwege het belang van de verkeersveiligheid.
12.5
De supermarkt, de versmarkt, de ondergrondse parkeergarage en het parkeerdek van de nieuwe appartementen worden ontsloten aan de Abraham van Royenstraat , die uitkomt op De Grent. In de ruimtelijke onderbouwing (paragraaf 4.2.2) is toegelicht dat deze wegen voldoende capaciteit hebben om de verkeersaantrekkende werking te kunnen verwerken. In de second opinion van IDDS Ruimte & Ontwikkeling van 22 oktober 2020 is toegelicht dat het (bevoorradings)verkeer van en naar het nieuwe complex dus gesplitst is van het (bevoorradings)verkeer op de Maarten Kruytstraat , zodat er geen zorgwekkende situaties ontstaan. Ook Roelofs komt in paragraaf 4.1.1 van zijn notitie van 25 juni 2022 tot de conclusie dat de laad- en losvoorziening van de supermarkt en versmarkt op een logische plaats is voorzien. Van een verkeersonveilige situatie, die had moeten leiden tot weigering van de omgevingsvergunning voor de uitweg, is dus naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. De beroepen zijn, voor zover ontvankelijk, ongegrond. Het bestreden besluit blijft dus in stand.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eisers 2 (SGR 21/7725), voor zover dat is ingesteld namens
[C] en [D] , niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eisers 2 (SGR 21/7725) voor het overige ongegrond;
- verklaart de beroepen van eisers 1 (SGR 21/7723), eiser 3 (21/7726) en eiseres 4 (SGR 21/7802) ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan,
Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
[X] . een uitweg te maken
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede
ruimtelijke onderbouwing bevat;
Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Crisis- en herstelwet
Artikel 1.6a
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021
Artikel 1:8 Weigeringsgronden
1. De vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang
van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu;
e . de verkeersveiligheid.
Artikel 2:12 Omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning tevens worden geweigerd:
a. indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare
parkeerplaats;
b. indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt
aangetast; of
c. indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere
uitweg wordt ontsloten.
Paraplubestemmingsplan “Parkeren”,
3.1.1 Parkeernorm
Het gebruiken en / of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen (met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting) ten behoeve van (vracht)auto's en overige verkeersvoertuigen en de bijhorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading zoals die zijn neergelegd in de ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’, dan wel de opvolger daarvan. Deze eis geldt als een voorwaardelijke verplichting in de zin van de Wet ruimtelijke ordening.
3.1.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3, lid 1.1, overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ dan wel de opvolger daarvan, indien het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie geborgd is.
3.1.3 Nadere eis
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aanvullend aan het bepaalde in artikel 3, lid 1.1, overeenkomstig het beleid zoals neergelegd in ‘Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013’ dan wel de opvolger daarvan, ten einde een hogere parkeereis en/of zwaardere eisen ten aanzien van de bijbehorende bepalingen omtrent de ontsluiting en bevoorrading toe te passen indien het gebruik en/of het bouwplan van het desbetreffende plangebied, mede gezien de omgeving, op overwegende bezwaren stuit. Het besluit tot het stellen van de nadere eis moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de eis noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie te borgen.
Nota Parkeren en Stallen Noordwijk 2013
Indien de ontwikkelaar wenst af te wijken van de parkeereis dienen volgens de Parkeernota onderstaande stappen te worden doorlopen.
a. Indien realisatie van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk lijkt, dient te worden beoordeeld of aanpassing van de bouwontwikkeling kan leiden tot het wel voldoen aan de gemeentelijke parkeereis. Bij het beoordelen van de vraag of aanpassing van het plan middels realisatie van meer parkeerplaatsen of minder bouwvolume mogelijk is, kan de omvang van de financiële consequenties een discussiepunt vormen. Om die reden is het van belang dat de initiatiefnemer aantoont dat eventuele aanpassing niet realistisch is.
b. Wanneer op een andere wijze aan de parkeereis kan worden voldaan dan op eigen terrein, moet nauwkeurig aangegeven worden hoe dit gebeurt. De parkeerbehoefte kan mogelijk binnen een acceptabele loopafstand van het bouwplan worden gecompenseerd op een naburig privaat terrein of in een private parkeervoorziening. Aangetoond moet worden dat deze parkeerplaatsen ten behoeve van het betreffende bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning wordt aangevraagd, middels een privaatrechtelijke overeenkomst kunnen worden aangewend voor een periode van tenminste 20 jaar voor de betreffende ontwikkeling.
c. Indien over bovenstaande stappen duidelijkheid is en blijkt dat niet aan de parkeereis kan worden voldaan, dan kan worden gekeken of er in de directe omgeving (structurele) restcapaciteit is waar de parkeerbehoefte kan worden opgelost. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de directe omgeving wordt beschermd tegen parkeeroverlast door een te hoge parkeerdruk. De parkeerdruk in de directe omgeving moet acceptabel blijven. Hiervan is sprake indien de parkeerdruk in de directe omgeving (incl. de parkeerbehoefte van de nieuwe ontwikkelingen) onder de 85% blijft.
Bijlage 1. Overzicht Parkeernormen Noordwijk
Type gebouw Eenheid Centrum
Fullservice supermarkt (laag-middellaag prijs) 100 m2 bvo 3,1
Fullservice supermarkt (middelhoog-hoog prijs) 100 m2 bvo 3,6
Grote supermarkt 100 m2 bvo 6,0

Voetnoten

1.AbRvS 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2087.
2.AbRvS 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2247, r.o. 2.2.
3.AbRvS 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:518, r.o. 3.1.
4.Vgl. AbRvS 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:991, r.o. 4.1.
5.Vgl. AbRvS 18 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3508, r.o. 12.5.
6.Zaaknr.: SGR 22/2193.
7.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8.Artikel 8:69a van de Awb.
10.Wnb-activiteit: de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 2.2aa, onder a, van het Besluit omgevingsrecht en artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming.
11.Artikel 8:69a van de Awb.
12.Artikel 8:69a van de Awb.
13.Zie o.m. AbRvS 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3385.
14.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
15.Zoals genoemd in artikel 2.18 van de Wabo in samenhang gelezen met artikel 1:8 en artikel 2:12, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Noordwijk 2021.