ECLI:NL:RBDHA:2022:10441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
NL22.19185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.M.M. van Gils, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 18 september 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 oktober 2022, waarbij de eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door een tolk en zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. M. Timmer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht is op uitzetting naar Marokko, gezien de gewijzigde houding van de Marokkaanse autoriteiten. Eiser heeft betoogd dat er geen redelijk uitzicht is op uitzetting, maar de rechtbank heeft dit standpunt verworpen, verwijzend naar recente ontwikkelingen en informatie over de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten aan uitzettingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.19185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen via een beeldverbinding Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden en de lichte gronden zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat er zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Er is sprake van een gewijzigde houding van de Marokkaanse autoriteiten en zij werken mee aan terugkeer van Marokkaanse vreemdelingen uit Nederland. Verweerder verwijst verder naar de uitspraak van deze zittingsplaats, rechtbank Den Bosch van 4 oktober 2022. [1]
5. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn. Weliswaar zijn er signalen dat de Marokkaanse autoriteiten weer meewerken aan uitzetting van Marokkaanse vreemdelingen maar volgens eiser is onvoldoende duidelijk of ook daadwerkelijk (gedwongen) uitzetting naar Marokko plaatsvindt en of deze personen (on)gedocumenteerd zijn. Bovendien is de reden van de gewijzigde houding van de Marokkaanse autoriteiten discutabel. Ter onderbouwing van zijn standpunt beroept eiser zich op een aantal uitspraken. [2]
6. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk uitzicht is op uitzetting naar Marokko. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring en ter zitting naar voren gebracht dat er sprake is van een wijziging in de houding van de Marokkaanse autoriteiten met betrekking tot uitzettingen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de periode van maart 2022 tot en met augustus 2022 er 11 laissez-passers (lp) zijn afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten. In drie gevallen heeft dit geleid tot gedwongen uitzetting naar Marokko. Onder de vreemdelingen waarvoor een lp is afgegeven bevinden zich zowel gedocumenteerde als ongedocumenteerde vreemdelingen. Verder is op 2 september 2022 de nationaliteit van 110 Marokkaanse vreemdelingen door de Marokkaanse autoriteiten bevestigd. Deze informatie duidt er voor de rechtbank op dat de Marokkaanse autoriteiten medewerking verlenen aan de uitzetting van Marokkaanse vreemdelingen en dat er ook daadwerkelijk uitzettingen (kunnen) plaatsvinden. De uitspraken waar eiser zich op beroept leiden niet tot een ander oordeel. Uit die uitspraken blijkt niet dat de thans door verweerder overgelegde informatie omtrent de medewerking van de Marokkaanse autoriteiten al bekend was en of is betrokken in deze procedures. Eisers beroepsgrond dat niet duidelijk is of de gedwongen uitzettingen betrekking hadden op gedocumenteerde of ongedocumenteerde vluchtelingen kan niet slagen. Immers met een lp kunnen ook ongedocumenteerden uitgezet worden naar Marokko.
7. De reden van de gewijzigde houding van de Marokkaanse autoriteiten is tot slot niet relevant voor het oordeel dat sprake is van een redelijk uitzicht op uitzetting naar Marokko.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 9 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2600) en 27 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2137). Van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 19 juli 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:7516) en van 9 februari 2022 (ECLI:NL:RBDHA:2022:1085).