ECLI:NL:RBDHA:2022:10858
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij vaststelling ingangsdatum rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin het bezwaar van eiseres tegen de ingangsdatum van haar verblijfsdocument ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in een andere zaak die relevant was voor de beoordeling van het procesbelang van eiseres.
De ABRvS heeft op 28 mei 2021 geoordeeld dat de Staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiseres vast te stellen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. Eiseres stelde dat zij procesbelang had bij haar beroep, omdat zij wilde weten wat haar rechtspositie was en wanneer zij een sterker verblijfsrecht kon aanvragen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat zij met deze procedure niet kon bereiken wat zij beoogde. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de uitspraak van de ABRvS van 28 mei 2021 bevestigt dat de Staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen. Eiseres kan haar aanspraken op rechten waarvoor de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van belang is, zelf laten toetsen bij de rechter. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.