ECLI:NL:RBDHA:2022:10858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
19/8443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij vaststelling ingangsdatum rechtmatig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Marokkaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin het bezwaar van eiseres tegen de ingangsdatum van haar verblijfsdocument ongegrond was verklaard. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in een andere zaak die relevant was voor de beoordeling van het procesbelang van eiseres.

De ABRvS heeft op 28 mei 2021 geoordeeld dat de Staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiseres vast te stellen, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. Eiseres stelde dat zij procesbelang had bij haar beroep, omdat zij wilde weten wat haar rechtspositie was en wanneer zij een sterker verblijfsrecht kon aanvragen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres geen belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit, omdat zij met deze procedure niet kon bereiken wat zij beoogde. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de uitspraak van de ABRvS van 28 mei 2021 bevestigt dat de Staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen. Eiseres kan haar aanspraken op rechten waarvoor de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van belang is, zelf laten toetsen bij de rechter. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8443

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [1984] , van Marokkaanse nationaliteit, eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een verblijfsdocument EU/EER verstrekt dat 5 jaar geldig is vanaf 25 juni 2019.
Bij besluit van 7 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de ingangsdatum van het verstrekte verblijfsdocument ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van het beroep op een zitting aan te houden totdat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraak heeft gedaan in hoger beroep in de zaak 201900470/1/V3.
De rechtbank heeft dat verzoek toegewezen.
Op 28 mei 2021 heeft de ABRvS uitspraak gedaan in die zaak (ECLI:NL:RVS:2021:1145).
Eiseres en verweerder hebben op verzoek van de rechtbank schriftelijk gereageerd op deze uitspraak.
Partijen hebben toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder zitting.

Overwegingen

1. Verweerder heeft eiseres een document toegekend, als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld niet bevoegd te zijn om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van eiseres vast te stellen, omdat daarvoor geen wettelijke grondslag is.
2. In de uitspraak van 28 mei 2021 heeft de ABRvS dit standpunt bevestigd en geoordeeld dat verweerder niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen van op grond van artikel 20 VWEU afgeleide verblijfsrechten.
3. Verweerder heeft zich in reactie op de uitspraak van de ABRvS primair op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang meer heeft, omdat zij met deze procedure niet (meer) kan bereiken wat ze daarmee beoogt, te weten het vaststellen van de ingangsdatum van haar declaratoire verblijfsrecht in verband met (toekomstige) financiële aanspraken op grond van andere regelgeving, verblijfsaanspraken en verlening van het Nederlanderschap. Subsidiair stelt verweerder dat het bestreden besluit rechtens juist is.
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit van verweerder en de uitspraak van de ABRvS. Zij stelt procesbelang te hebben bij haar beroep, omdat zij wenst te vernemen wat haar rechtspositie is, zodat zij weet wanneer zij een sterker verblijfsrecht kan aanvragen. Eiseres verzoekt de rechtbank om het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren.
5. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en legt dat hieronder uit.
De ABRvS heeft in de hiervoor genoemde uitspraak van 28 mei 2021 overwogen dat verweerder niet bevoegd is om de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf vast te stellen van op grond van artikel 20 VWEU afgeleide verblijfsrechten. Uit die uitspraak volgt ook dat als de vreemdeling het niet eens is met een beslissing over aanspraken op rechten waarvoor de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van belang is, zij die beslissing zelf kan laten toetsen bij de rechter.
Het voorgaande betekent dat eiseres met dit beroep niet (meer) kan bereiken wat ze daarmee nog beoogt, namelijk dat verweerder de ingangsdatum van haar verblijfsrecht in deze procedure vaststelt. Dit wordt bevestigd in de uitspraak van de ABRvS van 4 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2206).
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Het beroep wordt daarom, bij ontbreken van procesbelang, niet-ontvankelijk verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 maart 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.