ECLI:NL:RBDHA:2022:11076
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van gezinshereniging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 23 juni 2022, is het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) gegrond verklaard. Eisers, bestaande uit een moeder en haar twee zonen van Syrische nationaliteit, hadden een aanvraag ingediend voor verblijf bij hun zoon en broer, referent, die in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van het oordeel dat er geen sprake was van een familie- of gezinsleven dat onder artikel 8 van het EVRM valt. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een onjuiste toets had gehanteerd door te kijken naar de mogelijkheid van zelfstandig functioneren van de eisers na de scheiding van referent, in plaats van de emotionele afhankelijkheid tussen hen te beoordelen. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in de beslissing van de staatssecretaris.
Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de hoorplicht was geschonden, omdat verweerder had afgezien van het horen van eisers, terwijl er voldoende twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing van gezinsbanden in het kader van het vreemdelingenrecht en de bescherming van het familie- en gezinsleven onder het EVRM.