ECLI:NL:RBDHA:2022:11387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
21_5710
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een man geboren op 3 november 1944, en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van zijn AOW-pensioen. Eiser had op 27 januari 2021 een AOW-pensioen aangevraagd, maar de SVB kende dit pensioen pas toe met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2019, een jaar na het eerste contact over de aanvraag. Eiser was van mening dat zijn situatie een bijzonder geval was, omdat hij dacht dat zijn AOW-pensioen via het ABP liep en hij niet op de hoogte was van zijn recht op AOW. De SVB verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, omdat er volgens hen geen sprake was van een bijzonder geval dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld op 20 oktober 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de SVB zijn beleid correct had toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardprocedure rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat onbekendheid met de wet in de regel geen grond vormt voor het aannemen van een bijzonder geval, tenzij deze onbekendheid verschoonbaar is. In dit geval was eiser in de veronderstelling dat hij AOW ontving via het ABP, wat volgens de rechtbank voor zijn eigen rekening en risico kwam.

De rechtbank concludeerde dat de SVB in redelijkheid had kunnen besluiten om het AOW-pensioen van eiser niet eerder dan met ingang van 1 december 2019 toe te kennen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5710

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Heek),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

In het besluit van 3 februari 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser per
1 december 2019 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
In het besluit van 20 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is geboren op 3 november 1944 en heeft op 3 november 2009 de AOW-leeftijd bereikt. Hij heeft op 27 januari 2021 een AOW-pensioen aangevraagd.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het AOW-pensioen laten ingaan met terugwerkende kracht van één jaar, vanaf het moment van het eerste contact over de aanvraag van het AOW-pensioen. Aan eiser is met ingang van 1 december 2019 AOW-pensioen toegekend naar de norm van een ongehuwde.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het AOW-pensioen alleen met meer dan één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend als sprake is van een bijzonder geval én hardheid. Dat eiser ruim voor zijn pensioengerechtigde leeftijd met leeftijdsontslag is gegaan en dacht dat het AOW pensioen in het pensioen van het ABP was verwerkt, maakt niet dat sprake is van een bijzonder geval, aldus verweerder. Daarnaast is er volgens verweerder ook geen sprake van een bijzonder geval omdat eiser aangeeft de brieven van de Svb niet te hebben ontvangen. Op de Svb rust namelijk geen rechtsplicht om betrokkene te informeren over mogelijke rechten.
Standpunt van eiser
4.1.
Eiser voert aan dat zijn situatie niet standaard was omdat hij reeds op zijn 54ste met pensioen is gegaan bij de Koninklijke Marine en vervolgens is blijven werken. Het inkomen van eiser is sinds 1999 ongeveer gelijk gebleven en hij is niet door een financieel tekort geattendeerd op het feit dat hij een AOW uitkering zou moeten aanvragen. Eiser heeft de aanvraagformulieren van verweerder uit 2009 niet ontvangen en evenmin de brieven van verweerder van 23 december 2014, 13 april 2015 en 5 juni 2015. In de periode van juli 2014 tot en met juni 2015 heeft het leven van eiser enkel in het teken gestaan van de gezondheid en behandeling van zijn vrouw waarbij zij ook in het buitenland (België of Duitsland) verbleven voor behandeling. Het kan eiser dan ook niet worden aangerekend dat hij niet alsnog in 2015 AOW heeft aangevraagd naar aanleiding van de brieven van verweerder.
4.2.
Eiser heeft zijn standpunt ter zitting verder toegelicht en gesteld dat sprake is van een bijzonder geval waardoor een terugwerkende kracht van meer dan één jaar gerechtvaardigd is, omdat hij niet wist dat hij zelf een aanvraag moest doen en dacht dat zijn AOW uitkering via het ABP liep.
Wettelijk kader
5. Artikel 14, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen en een verhoging van het ouderdomspensioen op aanvraag wordt toegekend door verweerder.
6. Artikel 16, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. In het tweede lid van het artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Voor bijzondere gevallen kan verweerder van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
Oordeel van de rechtbank
7. De vraag die de rechtbank in deze procedure moet beantwoorden, is of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW.
8.1.
Voor de vraag of sprake is van een bijzonder geval voert verweerder beleid. [1] Volgens dat beleid is sprake van een bijzonder geval wanneer de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Dit kan ook het geval zijn wanneer de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op AOW-pensioen, én deze onbekendheid verschoonbaar was. Is sprake van een bijzonder geval, dan toetst verweerder vervolgens of het van hardheid getuigt om te volstaan met een terugwerkende kracht van één jaar. Indien sprake is van een bijzonder geval én van hardheid maakt verweerder gebruik van zijn bevoegdheid om het AOW-pensioen met terugwerkende kracht van meer dan een jaar toe te kennen. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. [2]
8.2.
Onbekendheid met de wet levert in de regel geen grond op om een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW aanwezig te achten. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt indien de onbekendheid van de belanghebbende met zijn mogelijke recht op pensioen verschoonbaar was.
9. Van onbekendheid met eisers mogelijke rechten op AOW-pensioen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser was namelijk in de veronderstelling dat hij AOW kreeg. Het feit dat eiser dacht dat zijn AOW uitkering via het ABP liep en dat het inkomen van eiser nagenoeg niet veranderde na zijn ontslag bij de Koninklijke Marine en dat er derhalve voor eiser geen aanleiding bestond om contact met verweerder op te nemen voor het aanvragen van een AOW uitkering, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser. Ook van nalatigheid aan de kant van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft zowel in 2009 als 2014 en 2015 brieven en herinneringen gestuurd naar eiser. Er is niet gebleken dat eiser door de ziekte van zijn vrouw niet in staat is geweest eerder een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zijn beleidsregel juist heeft toegepast en dat in het geval van eiser geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan hem AOW moet worden toegekend met een langere terugwerkende kracht dan één jaar. Aan de beoordeling of sprake is van hardheid komt de rechtbank niet toe nu er geen sprake is van een bijzonder geval.
10. Overigens merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting uiteen heeft gezet dat de SVB nieuw beleid aan het ontwikkelen is ten aanzien van de vraag wanneer sprake is van een bijzonder geval. In dit nieuwe beleid vervalt de toets of sprake is van hardheid. Verweerder heeft onderhavige zaak getoetst aan dit toekomstige nieuwe beleid en geconcludeerd dat de uitkomst hierdoor niet verandert. De rechtbank is niet gebleken dat hierdoor een nadeel is opgetreden voor eiser. Evenmin is de rechtbank gebleken dat deze toets tot een andere uitkomst had moeten leiden.
Conclusie
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het AOW-pensioen van eiser niet eerder dan met ingang van 1 december 2019 toe te kennen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Noort, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Beleidsregel SB1070 (terugwerkende kracht van meer dan een jaar), SB1071 (bijzonder geval), SB1072 (hardheid) en SB1073 (mate van terugwerkende kracht), alle te vinden op www.svb.nl.
2.Zie in dit verband de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:173.