ECLI:NL:RBDHA:2022:11388
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een AOW-pensioen aan de erfgenaam van een overleden betrokkene. De zaak betreft de vraag of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het AOW-pensioen met terugwerkende kracht van meer dan één jaar kan toekennen, gezien de omstandigheden van de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1952, heeft op 21 april 2021 de AOW-leeftijd bereikt en is kort daarna overleden. De aanvraag voor het AOW-pensioen werd door zijn zus ingediend, maar de SVB kende het pensioen pas toe met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020, omdat er volgens de SVB geen sprake was van een bijzonder geval dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde.
Eiseres, de zus van de betrokkene, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat haar broer geestelijk niet in staat was om de aanvraag zelf te doen en dat er sprake was van een bijzonder geval. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres gehoord en beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de SVB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het AOW-pensioen niet eerder dan met ingang van 1 maart 2020 toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat de betrokkene niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen en dat de SVB voldoende inspanningen heeft geleverd om de betrokkene te informeren over zijn rechten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank wijst erop dat de SVB nieuw beleid ontwikkelt met betrekking tot de beoordeling van bijzondere gevallen, maar dat dit in deze zaak geen andere uitkomst zou hebben opgeleverd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.