ECLI:NL:RBDHA:2022:11388

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
21_6390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een AOW-pensioen aan de erfgenaam van een overleden betrokkene. De zaak betreft de vraag of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het AOW-pensioen met terugwerkende kracht van meer dan één jaar kan toekennen, gezien de omstandigheden van de betrokkene. De betrokkene, geboren in 1952, heeft op 21 april 2021 de AOW-leeftijd bereikt en is kort daarna overleden. De aanvraag voor het AOW-pensioen werd door zijn zus ingediend, maar de SVB kende het pensioen pas toe met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2020, omdat er volgens de SVB geen sprake was van een bijzonder geval dat een langere terugwerkende kracht rechtvaardigde.

Eiseres, de zus van de betrokkene, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, stellende dat haar broer geestelijk niet in staat was om de aanvraag zelf te doen en dat er sprake was van een bijzonder geval. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres gehoord en beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de SVB in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het AOW-pensioen niet eerder dan met ingang van 1 maart 2020 toe te kennen. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat de betrokkene niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen en dat de SVB voldoende inspanningen heeft geleverd om de betrokkene te informeren over zijn rechten.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. De rechtbank wijst erop dat de SVB nieuw beleid ontwikkelt met betrekking tot de beoordeling van bijzondere gevallen, maar dat dit in deze zaak geen andere uitkomst zou hebben opgeleverd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , de erfgenaam van [betrokkene](betrokkene), laatstelijk gewoond hebben te [woonplaats] , eiseres,
en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Procesverloop

In het besluit van 14 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan betrokkene per
1 maart 2020 een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend.
In het besluit van 26 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot, mijnheer Hulzenga. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Betrokkene is geboren op [geboortedag] 1952 en heeft op [datum] 2017 de AOW-leeftijd bereikt. De zus van betrokkene heeft op 4 april 2021 namens betrokkene een AOW-pensioen aangevraagd. Betrokkene is overleden op 21 april 2021. De zus van betrokkene heeft als erfgenaam van betrokkene deze procedure voortgezet.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder het AOW-pensioen laten ingaan met terugwerkende kracht van één jaar, vanaf het moment van het eerste contact over de aanvraag van het AOW-pensioen in 2021. Aan betrokkene is met ingang van 1 maart 2020 AOW-pensioen toegekend naar de norm van een ongehuwde.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het AOW-pensioen alleen met meer dan één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend als sprake is van een bijzonder geval én hardheid. Volgens verweerder is geen sprake van een bijzonder geval. Er is geen bewijs van een zodanige geestelijke stoornis van betrokkene dat het doen van een aanvraag per definitie onmogelijk was. Andere financiële zaken dan het AOW pensioen regelde betrokkene wel, ook al was het in beperkte mate en verder was er in zijn omgeving hulp beschikbaar. Volgens verweerder is evenmin sprake van hardheid, nu het inkomen van betrokkene niet onder de voor hem geldende minimumnorm is gedaald, gelet op het netto ABP pensioen van betrokkene.
Standpunt van eiseres
4.1.
Eiseres voert aan dat betrokkene geestelijk niet in staat was om een AOW aanvraag te doen en dat sprake is van een bijzonder geval. Hij opende zijn post niet en wilde niet geholpen worden met zijn administratie. Hij sloot zich op in zijn woning en was voor de buitenwereld niet benaderbaar. Verweerder had meer moeten doen om betrokkene te helpen zijn AOW aan te vragen, zoals bijvoorbeeld door middel van een huisbezoek.
4.2.
Eiseres heeft haar standpunt ter zitting verder toegelicht en gesteld dat sprake is van een bijzonder geval waardoor een terugwerkende kracht van meer dan één jaar gerechtvaardigd is, omdat betrokkene niet in staat was om een aanvraag te doen. Betrokkene heeft in 2013 een herseninfarct gehad en heeft daar niet aangeboren hersenletsel aan overgehouden. Hierdoor dacht betrokkene dat hij in staat was om zijn administratie te doen maar dat bleek in de praktijk niet te kloppen.
Wettelijk kader
5. Artikel 14, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen en een verhoging van het ouderdomspensioen op aanvraag wordt toegekend door verweerder.
6. Artikel 16, eerste lid, van de AOW bepaalt dat het ouderdomspensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. In het tweede lid van het artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Voor bijzondere gevallen kan verweerder van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
Oordeel van de rechtbank
7. De vraag die de rechtbank in deze procedure moet beantwoorden, is of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW.
8.1.
Voor de vraag of sprake is van een bijzonder geval voert verweerder beleid. [1] Volgens dat beleid is sprake van een bijzonder geval wanneer de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Dit kan ook het geval zijn wanneer de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op AOW-pensioen, én deze onbekendheid verschoonbaar was. Is sprake van een bijzonder geval, dan toetst verweerder vervolgens of het van hardheid getuigt om te volstaan met een terugwerkende kracht van één jaar. Indien sprake is van een bijzonder geval én van hardheid maakt verweerder gebruik van zijn bevoegdheid om het AOW-pensioen met terugwerkende kracht van meer dan een jaar toe te kennen. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk. [2]
8.2.
Onbekendheid met de wet levert in de regel geen grond op om een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de AOW aanwezig te achten. Op deze regel wordt een uitzondering gemaakt indien de onbekendheid van de belanghebbende met zijn mogelijke recht op pensioen verschoonbaar was.
9.Van onbekendheid met betrokkene zijn mogelijke rechten op AOW-pensioen is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Betrokkene heeft diverse brieven van verweerder gehad en is gebeld door verweerder over het aanvragen van een AOW uitkering. Dat betrokkene vervolgens niet daadwerkelijk een aanvraag deed, komt naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van betrokkene en nu van eiseres. Ook van nalatigheid aan de kant van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft diverse brieven en herinneringen gestuurd naar betrokkene. Verder kan uit het dossier niet worden afgeleid dat betrokkene niet in staat is geweest om (veel) eerder dan in 2021 een aanvraag in te dienen of te laten indienen. Er zijn geen documenten ingebracht waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene niet in staat was om een aanvraag te doen. Uit het dossier blijkt dat eiseres zich over betrokkene heeft ontfermd. Ter zitting is naar voren gekomen dat eiseres hem wekelijks trachtte op te zoeken. Hoewel niet uitgesloten is dat betrokkene soms ook de hulp van eiseres afhield, is onvoldoende aannemelijk geworden dat betrokkene vanaf 2017 onafgebroken zo weinig in staat was zijn belangen te behartigen, dat hij niet zelf of met de hulp van eiseres eerder een aanvraag heeft kunnen doen. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verweerder zijn beleidsregel juist heeft toegepast en dat in het geval van betrokkene geen sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan AOW moet worden toegekend met een langere terugwerkende kracht dan één jaar. Aan de beoordeling of sprake is van hardheid komt de rechtbank niet toe omdat geen sprake is van een bijzonder geval.
10. Overigens merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting uiteen heeft gezet dat de SVB nieuw beleid aan het ontwikkelen is ten aanzien van de vraag wanneer sprake is van een bijzonder geval. In dit nieuwe beleid vervalt de toets of sprake is van hardheid. Verweerder heeft onderhavige zaak getoetst aan dit toekomstige nieuwe beleid en geconcludeerd dat de uitkomst hierdoor niet verandert. De rechtbank is niet gebleken dat hierdoor een nadeel is opgetreden voor eiseres. Evenmin is de rechtbank gebleken dat deze toets tot een andere uitkomst had moeten leiden.
Conclusie
11. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het AOW-pensioen van betrokkene niet eerder dan met ingang van 1 maart 2020 toe te kennen. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Noort, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Beleidsregel SB1070 (terugwerkende kracht van meer dan een jaar), SB1071 (bijzonder geval), SB1072 (hardheid) en SB1073 (mate van terugwerkende kracht), alle te vinden op www.svb.nl.
2.Zie in dit verband de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:173.