ECLI:NL:RBDHA:2022:11613
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening bij aanvraag verblijfsvergunning op humanitaire gronden
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisend belang, aangezien verzoekster niet rechtmatig in Nederland verblijft en uit Nederland kan worden verwijderd.
De voorzieningenrechter heeft de belangenafweging van verweerder beoordeeld en geconcludeerd dat deze in het nadeel van verzoekster uitvalt. Verweerder had de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en er geen aanleiding was om haar van dit vereiste vrij te stellen. Verzoekster betoogde dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat zij geen sociaal vangnet in Suriname had.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangenafweging door verweerder voldoende was onderbouwd en dat verzoekster niet had aangetoond dat haar bezwaar een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de afwijzing van de aanvraag niet getuigde van onevenredige hardheid. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.