ECLI:NL:RBDHA:2022:12500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
22/611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar tegen tijdelijke sluiting van een huurwoning op grond van de Opiumwet

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de tijdelijke sluiting van zijn huurwoning beoordeeld. Eiser had op 6 september 2021 bezwaar aangetekend tegen een besluit van de burgemeester van Den Haag, dat zijn woning tijdelijk zou worden gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had dit besluit op 20 mei 2021 genomen, maar eiser stelde dat hij niet op de hoogte was gesteld van dit besluit, waardoor hij de bezwaartermijn had overschreden.

De rechtbank oordeelt dat de burgemeester het besluit op een andere geschikte wijze aan eiser heeft bekendgemaakt, onder andere door het aanbrengen van pamfletten op de woning en door de politie die de brief in de brievenbus heeft gedeponeerd. Eiser had de verantwoordelijkheid om zijn post op te halen en had ook kennis kunnen nemen van het besluit via zijn verhuurder, Woningcorporatie Staedion. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D. Pieterse),
en

de burgemeester van Den Haag (verweerder)

(gemachtigde: mr. S. Buvelot).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar van 6 september 2021.
Met het besluit van 14 december 2021 op het bezwaar (hierna: het bestreden besluit) is verweerder bij de niet-ontvankelijkverklaring gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft bij besluit van 20 mei 2021 (hierna: het primaire besluit) besloten om de huurwoning van eiser tijdelijk, van 27 mei 2021, 13.00 uur tot 27 november 2021, 13.00 uur, te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verweerder heeft op
6 september 2021 een bezwaarschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen en heeft dit bezwaarschrift bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn van zes weken. [1]
Wat stelt eiser in beroep?
2. Eiser voert in beroep – kort samengevat – het volgende aan. Het primaire besluit, en het voornemen tot tijdelijke sluiting van 6 mei 2021, zijn niet aan hem uitgereikt en ook niet op een andere wijze aan hem bekendgemaakt. Pas medio augustus 2021 is eiser bekend geworden met het voornemen en op 26 augustus 2021 is hij bekend geworden met het primaire besluit. Omdat het primaire besluit niet bekend is gemaakt conform het bepaalde in artikel 3:41 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 5:24 van de Awb, is er geen overschrijding van de bezwaartermijn. Als er wel sprake is van termijnoverschrijding, dan is deze verschoonbaar. Het bezwaarschrift is daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Wat stelt verweerder in beroep?
3. Verweerder heeft geprobeerd het primaire besluit aan eiser kenbaar te maken door de brief aan hem op het adres van de huurwoning uit te laten reiken door de politie. Omdat eiser ten tijde van de uitreiking niet aanwezig was, is de brief door de politie in de brievenbus gedeponeerd. Het bewijs van ontvangst is daarom niet ondertekend, maar eiser is zelf verantwoordelijk voor het afhalen van zijn post. Het besluit, althans het dictum, is ook kenbaar gemaakt bij de aanvang van de tijdelijke sluiting op 27 mei 2021 om 13.00 uur. De woning is hierbij van pamfletten voorzien, waarop staat ‘gesloten wegens drugshandel’ en de sluitingstermijn. Daarnaast is het aannemelijk dat het besluit tot tijdelijke sluiting eiser via de verhuurder Woningcorporatie Staedion (hierna: Staedion) heeft bereikt, omdat eiser een brief van 11 mei 2021 van Staedion heeft ontvangen waarin Staedion heeft aangegeven de huurovereenkomst vanwege de burgemeesterssluiting buitengerechtelijk te willen ontbinden per 9 juni 2021. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is dan ook geen sprake.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Vast staat dat het primaire besluit niet per post is verstuurd en niet aan eiser in persoon is uitgereikt. Verweerder stelt dat de brief met het primaire besluit in de brievenbus van de huurwoning van eiser is gedeponeerd door de politie. Eiser ontkent de ontvangst van het besluit. Daarom is het in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat het besluit op het adres van eiser is ontvangen. [2] Als er echter indicaties zijn die meebrengen dat moet worden geoordeeld dat het besluit wel moet zijn ontvangen, dan heeft verweerder, ook zonder nader bewijs, de verzending/uitreiking van het besluit aannemelijk gemaakt. [3] De rechtbank is van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat zo’n situatie zich hier voordoet.
5.1.
De politie heeft bevestigd in een e-mail van 7 mei 2021 dat het voornemen tot tijdelijke sluiting van 6 mei 2021 in de brievenbus van de woning van eiser is gedeponeerd. Omdat eiser op dat moment de sleutel van de woning had (en dus toegang tot de woning had) is het aannemelijk dat hij kennis heeft genomen van het voornemen. Voor zover eiser het voornemen niet uit de brievenbus heeft opgehaald, komt dit voor zijn eigen rekening en risico. Eiser had op de hoogte kunnen zijn dat korte tijd na het voornemen het primaire besluit te verwachten valt en had zich hierover kunnen informeren.
5.2.
Eiser betwist niet dat hij de voornoemde brief van 11 mei 2021 van Staedion heeft ontvangen. In deze brief kondigt Staedion aan tot buitengerechtelijk ontbinding [4] van de huurovereenkomst te willen overgaan vanwege “het besluit van 6 mei 2021” (de rechtbank leest hierin: “het voornemen van 6 mei 2021”) van verweerder om de huurwoning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Ook heeft eiser ter zitting verklaard dat hij zelf bij de sluiting van de woning aanwezig is geweest en de sleutels ten behoeve van de sluiting ter plekke heeft afgegeven. Eiser heeft verklaard dat hij toen heeft gezien dat de pamfletten ‘gesloten wegens drugshandel’ op de ramen van de huurwoning zijn geplakt. Met het vorenstaande is voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser op de dag van de sluiting kennis had van het feit dat het primaire besluit is genomen en ook wist wat dat besluit materieel inhoudt. Het primaire besluit is dus in ieder geval op de dag van de sluiting op een andere geschikte wijze aan eiser bekendgemaakt. [5] Eiser had bij verweerder om een afschrift van het besluit kunnen vragen en had tijdig een rechtsmiddel tegen dat besluit kunnen aanwenden als hij zich niet kon vinden in de tijdelijke sluiting van de huurwoning.
6. Eiser stelt dat de sluiting rond 21 mei 2021 plaatsvond, maar uit het dossier blijkt dat de sluiting op 27 mei 2021 was. Ook indien van de laatstgenoemde datum voor de berekening van de bezwaartermijn dient te worden uitgegaan (in dit geval: van 28 mei 2021 tot en met 8 juli 2021), is het bezwaarschrift op 6 september 2021 ruim buiten de bezwaartermijn ontvangen en dus veel te laat ingediend.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat voor de niet-tijdige indiening van het bezwaarschrift sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. [6] Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, en 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1470) en 27 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2046).
3.CRvB 2 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3155) en CRvB 29 maart 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:808).
4.Artikel 7:231 Burgerlijk Wetboek.
5.Artikel 3:41 van de Awb.
6.Artikel 6:11 van de Awb.