ECLI:NL:RBDHA:2022:12644
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I. Vugs, en een tolk, M. Kurdi. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvraag van eiser op 22 april 2022 is ingediend, maar dat de staatssecretaris deze niet in behandeling heeft genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, die stelde dat overdracht aan Oostenrijk zou leiden tot een reëel risico op indirect refoulement, gezien het verschil in beschermingsbeleid voor Syrische vluchtelingen tussen Nederland en Oostenrijk. Eiser voerde aan dat zijn asielaanvraag in Oostenrijk was afgewezen, terwijl hij in Nederland recht zou hebben op een asielvergunning.
De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aannemelijk te maken dat Oostenrijk zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. De rechtbank concludeerde dat eiser er niet in was geslaagd om dit aan te tonen en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.