12.2Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat het vreemd is dat eiser, nadat de bedreigingen door de dcb waren begonnen, na in eerste instantie te zijn ondergedoken bij een vriend, toch zijn ouders heeft bezocht. En bovendien dicht bij zijn schuiladres gebruik heeft gemaakt van een telefoon, waardoor hij kon worden getraceerd. Verweerder heeft van iemand, die stelt te worden bedreigd door een persoon die contacten heeft met de Misratah-militie, mogen verwachten dat hij voorzichtiger zou opereren. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit niet-voorzichtig opereren afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Dat eiser goede redenen had om terug te keren en voorzorgmaatregelen had genomen toen hij terugkeerde naar zijn ouders, wat hij in de zienswijze al had aangevoerd, en dat verweerder daar niet op in is gegaan, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder is in het bestreden besluit namelijk wel ingegaan op wat eiser heeft aangevoerd in de zienswijze.Hij heeft er niet ten onrechte op gewezen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welke maatregelen waren getroffen en evenmin ten onrechte opgemerkt dat eiser heeft verwezen naar verklaringen die hij tijdens het nader gehoor heeft afgelegd, en die door verweerder al bij de beoordeling waren betrokken. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiser, als hij zijn ouders wilde voorzien van voedsel en medicijnen, dit niet op een andere wijze aan hen heeft doen toekomen, bijvoorbeeld door dit door iemand anders te laten bezorgen.
Over de problemen met de Misratah-militie
13. Verweerder heeft eiser in dit verband tegengeworpen dat niet valt in te zien dat de
Misratah-militie de vader van eiser met eiser laat bellen om hem zo terug te laten keren naar de plek waar de familie op dat moment verbleef, zodat ze hem konden aanhouden, maar dat ze vervolgens genoegen nemen met de verklaring van eiser dat hij niet kan komen omdat hij een afspraak in het ziekenhuis heeft. Volgens verweerder had de Misratah-militie, als zij daadwerkelijk bij zijn familie aanwezig was en eiser wilde aanhouden, hem gemakkelijk onder druk kunnen zetten om terug te keren naar de plek waar de familie verbleef. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder daarmee een mogelijk ander scenario heeft bedacht dat de militie had kunnen volgen en dat dit niet getuigt van objectieve overwegingen. Verweerder wekt hiermee namelijk de indruk inzicht te hebben in de wijze waarop de militie opereert. Waarop dat inzicht is gebaseerd heeft verweerder echter niet onderbouwd. Dat had wel gemoeten omdat wat verweerder hierover stelt niet zodanig vanzelfsprekend is dat een nadere onderbouwing achterwege kan blijven.
14. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat verweerder zijn standpunt over relevant element 4 niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De onderdelen, die hiervoor zijn besproken, zijn, zowel in het relaas van eiser als in de motivering van verweerder, onlosmakelijk met elkaar verbonden: de deelname aan het onderzoekscomité heeft ertoe geleid dat eiser werd bedreigd door de dcb en alleen omdat de dcb contacten had met de Misratah-militie, heeft eiser problemen met deze militie gekregen. Gelet op wat in rechtsoverweging 10 tot en met 12.2 is overwogen, heeft verweerder zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat element 4 ongeloofwaardig is.
13. Bij dit element gaat het er in de kern over dat eiser meent dat hij een slechte medische behandeling heeft gekregen vanwege zijn etniciteit, meer in het bijzonder omdat hij uit de regio Souk al Khamis afkomstig is, die bekend staat als een regio die sympathie had voor het oude regime. In beroep heeft eiser uitgebreid geciteerd uit de verklaringen die hij tijdens het nader gehoor heeft afgelegd, uit de zienswijze en uit algemene bronnen. De rechtbank stelt vast dat verweerder daar in het bestreden besluit op in is gegaan en – kort weergegeven – concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval zijn etniciteit de reden was voor de slechte medische behandeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt voldoende heeft gemotiveerd en dat uit al wat eiser naar voren heeft gebracht geen directe link kan worden gelegd tussen de slechte behandeling en eisers etniciteit. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat element 5 ongeloofwaardig is.
14. Verweerder heeft relevant element 2 geloofwaardig geacht maar in het bestreden besluit gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij om die reden (nog) te vrezen heeft voor vervolging of voor ernstige schade. In beroep heeft eiser passages uit het nader gehoor, de zienswijze en het bestreden besluit aangehaald, maar zonder aan te geven of en in hoeverre de motivering van verweerder op dit punt niet deugt. Wat in beroep is aangevoerd kan er daarom niet toe leiden dat verweerders standpunt over relevant element 2 geen stand kan houden.
Over het voordeel van de twijfel
15. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op één van de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw, namelijk dat de vreemdeling zijn aanvraag zo spoedig mogelijk moet hebben ingediend. Uit wat in rechtsoverweging 7 is overwogen volgt dat eiser zijn aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Eiser heeft gelijk als hij stelt dat verweerder in het bestreden besluit verder niet uitdrukkelijk is ingegaan op de andere in artikel 31, zesde lid, van de Vw genoemde voorwaarden, maar hiertoe is verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook niet gehouden. Uit wat hiervoor is overwogen over de motivering van verweerder waarom geen geloof kan worden gehecht aan het relaas van eiser, volgt genoegzaam dat verweerder ook geen aanleiding heeft hoeven zien eiser het voordeel van de twijfel te gunnen.
Conclusie over het asielbesluit
16. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
17. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
Over de dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen
18. De rechtbank stelt vast dat aan eiser bij besluit van 31 maart 2020 een dwangsom is toegekend van € 1442,- omdat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Eiser heeft, ook ter zitting, niet duidelijk kunnen maken wat hij nog beoogt met zijn stelling dat een dwangsom moet worden toegekend. Alleen daarom al slaagt deze grond niet.
Conclusie over het beroep
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.