ECLI:NL:RBDHA:2022:12703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
NL21.9678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Libische eiser wegens onvoldoende onderbouwing van politieke activiteiten en bedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Libische eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, die stelt van Libische nationaliteit te zijn, heeft aangevoerd dat hij in Libië is vervolgd vanwege zijn politieke activiteiten en betrokkenheid bij een onderzoek naar brandstofsmokkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 25 mei 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is afgewezen als ongegrond. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door een gemachtigde. Tijdens de zitting op 9 juni 2022 heeft de rechtbank het asielrelaas van eiser behandeld, waarbij eiser zijn verklaringen heeft toegelicht en documenten heeft overgelegd ter ondersteuning van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser beoordeeld. Hoewel de rechtbank enkele elementen van het asielrelaas geloofwaardig achtte, zoals de identiteit en nationaliteit van eiser, heeft zij geconcludeerd dat de overige elementen, waaronder de politieke activiteiten en de bedreigingen door de Al Khani-militie, onvoldoende onderbouwd zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig zijn asielaanvraag heeft ingediend, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9678

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

ProcesverloopBij besluit van 25 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Cheiboukh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 14 juni 2022 bericht dat het onderzoek wordt heropend om eiser in de gelegenheid te stellen te reageren op een standpunt dat verweerder ter zitting heeft ingenomen. Bij brief van 3 juli 2022 heeft eiser gereageerd. In reactie daarop heeft verweerder in de brief van 5 juli 2022 bericht onderzoek te zullen verrichten naar een door eiser overgelegd document. Bij brief van 5 juli 2022 heeft eiser zich tegen dit onderzoek verzet. Bij brief van 6 juli 2022 heeft de rechtbank bericht de resultaten van het onderzoek te zullen afwachten.
Bij brief van 26 juli 2022 heeft verweerder de resultaten van het onderzoek aan eiser en de rechtbank gezonden en een nader standpunt ingenomen. Eiser heeft hierop bij brief van 25 augustus 2022 gereageerd.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij het niet nodig vindt nog een zitting te houden maar gevraagd of partijen toch nog een zitting wensen. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Libische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
Het asielrelaas
2. Het asielrelaas van eiser komt – kort weergegeven – op het volgende neer. In 2011 heeft eiser deelgenomen aan demonstraties en is daarbij gevangengenomen en mishandeld. In 2018 heeft hij problemen gekregen met de Al Khani-militie. De militie, aanhangers van het oude regime, probeerde een schaduwraad te stichten in het gebied waar eiser woonde. Eiser heeft zich met een groep vrienden tegen die raad uitgesproken. Twee vrienden zijn gedood door de militie terwijl eiser in Europa op reis was en de militie is ook bij de ouders van eiser aan de deur geweest. Eiser is teruggekeerd naar Libië maar verbleef in eerste instantie in Tripoli. In oktober 2018 is hij op weg gegaan naar huis en liep daarbij tegen een militiecontrolepost op. Hij is doorgereden en heeft zich nadien schuilgehouden tot de militie uit het gebied was verdreven. Dat was omstreeks januari 2019 het geval en toen is eiser naar huis teruggekeerd.
Eiser was vanaf oktober 2018 bij het oliebedrijf Sharara Oil Services Company (hierna: Sharara) voorzitter van een comité dat in het geheim onderzoek deed naar het smokkelen van brandstoffen. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat een van de verdachten de directeur contractenbeheer van Sharara was. Vanaf 3 april 2019 ontving eiser dreigtelefoontjes van de directeur contractenbeheer dat hij zijn rapport moest veranderen of anders zou worden gedood. Deze directeur had contact met de Misratah-militie. Eiser is naar aanleiding van de bedreigingen bij een vriend ingetrokken maar moest daar weg toen zijn vader hem waarschuwde dat de militie naar hem op zoek was. Eiser is bij een andere vriend ingetrokken maar ontving ook daar dreigtelefoontjes. In mei 2019 is hij vertrokken uit Libië.
Eiser heeft verder een slechte medische behandeling gekregen, die verband houdt met de etnische afkomst van eiser.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Problemen vanwege politieke activiteiten in 2011;
3. Problemen met Al Khani-militie vanwege politieke activiteiten in 2018;
4. Problemen met Misratah-militie vanwege corruptieonderzoek;
5. Problemen vanwege etnische afkomst.
Verweerder heeft element 1 en 2 geloofwaardig geacht maar de elementen 3, 4 en 5 niet. De geloofwaardig geachte elementen zijn onvoldoende zwaarwegend om vrees voor vervolging of ernstige schade te kunnen aannemen. De aanvraag is afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw. [1]
Over de opbouw van de uitspraak
4. De rechtbank stelt vast dat zowel verweerder als eiser hun standpunten zeer uitgebreid hebben toegelicht. De rechtbank heeft uit het besluit, en het daarin opgenomen voornemen, de gronden van beroep en uit wat er ter zitting is besproken afgeleid wat nog in geschil is. Dat wordt hieronder puntsgewijs behandeld. Bij elk onderdeel zal de rechtbank ingaan op wat verweerder en eiser, in de kern, naar voren hebben gebracht.
Over het FMMU-advies [2] en het FMO [3]
5. In het FMMU-advies van 28 oktober 2020 staat dat eiser klachten heeft van het bewegingsapparaat en daardoor niet lang kan stilzitten. Ook kan eiser geëmotioneerd raken bij het doorvragen over zijn gebeurtenissen. Het advies is om eiser zo nodig een pauze of even zijn tijd te geven. Anders dan eiser stelt blijkt dat wel voldoende rekening is gehouden met dit advies. Het medisch advies is aan het begin van het nader gehoor met eiser besproken en aangegeven is hoe daar rekening mee zal worden gehouden. Ook is eiser gevraagd of hij in staat is zijn verhaal te doen. [4] Verder zijn tijdens het gehoor standaard pauzes ingelast en op een gegeven moment is eiser ook gevraagd of hij behoefte heeft aan een pauze. [5]
6. Ook anders dan eiser (voor het eerst in beroep) stelt heeft verweerder niet ten onrechte afgezien van het uitvoeren van een FMO en niet gehandeld in strijd met de eigen werkinstructie 2016/4. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat een FMO in dit geval geen relevante bijdrage levert aan de vraag of het asielrelaas geloofwaardig is. De littekens waar eiser op doelt zijn, volgens de verklaringen van eiser, een uitvloeisel van de behandeling die hem ten deel is gevallen tijdens zijn arrestatie naar aanleiding van de demonstratie waaraan eiser in 2011 heeft deelgenomen. Het relevante element waarin dit deel van het relaas is vervat is geloofwaardig geacht. Een FMO zou daarom niets toevoegen.
Over het niet onverwijld melden
7. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het feit dat eiser zich pas drie weken na aankomst in Nederland heeft gemeld om een asielaanvraag in te dienen afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Van een vreemdeling die zich beroept op het Vluchtelingenverdrag mag worden verwacht dat hij zich onverwijld meldt in het land waar hij bescherming inroept. [6] Dat eiser niet wist waar hij een aanvraag moest indienen, daarover ook heeft getwijfeld en zich daarover heeft laten informeren, leidt niet tot een ander oordeel.
Uit het onderzoek dat eiser heeft gedaan naar hoe en waar hij zich moest melden, blijkt wel dat hij er zich van bewust was dat een asielprocedure bestond. De rechtbank begrijpt dat eiser na aankomst in Nederland even zijn weg moest zien te vinden, maar drie weken is in dat licht dan wel zodanig lang dat verweerder hem dat tegen heeft kunnen werpen. Dat eiser nog documenten wilde verzamelen om zijn aanvraag te ondersteunen, heeft eiser er niet van hoeven te weerhouden om alvast een aanvraag in te dienen.
Over relevant element 3
8.1
De rechtbank is anders dan eiser van oordeel dat verweerder eiser tijdens het nader gehoor uitgebreid heeft bevraagd over zijn politieke activiteiten. [7] Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat daaruit niet naar voren is gekomen dat eiser politieke activiteiten heeft verricht in 2018, gericht tegen de Al Khani-militie. Ondanks het doorvragen is eiser daarover niet concreet geworden. Wat hij wel heeft verklaard, dat hij met mensen sprak over de politieke situatie en heeft deelgenomen aan activiteiten zoals schoonmaken en bomen planten, heeft verweerder onvoldoende kunnen vinden om te kunnen spreken van politieke activiteiten.
8.2
Eiser heeft zijn verklaringen ook verder niet voldoende onderbouwd. Eiser heeft een verklaring overgelegd van de Coördinator van het Revolutionaire Comité Souq Al Khamis Imsehil, ongedateerd, maar verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit document niet ziet op de (gestelde) activiteiten in 2018. Dat blijkt immers niet uit het document zelf en eiser heeft ook verklaard dat dit ziet op de activiteiten in 2011. [8] Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat in dit document eiser enkel wordt genoemd als persoon die contact heeft met personen die zich hebben uitgelaten tegen het regime.
8.3
Van enige politieke activiteiten na 2011 is ook niet gebleken. Dat eiser vanwege zijn medische situatie niet in staat was tussen 2011 en 2018 activiteiten te verrichten, zoals hij heeft gesteld, maakt dat niet anders. Dat de actor in 2011 dezelfde was als in 2018 en dat eiser naar gesteld wel een financiële bijdrage heeft geleverd, heeft verweerder verder onvoldoende kunnen vinden om te kunnen aannemen dat van een continuering van de activiteiten van 2011 sprake was.
8.4
Eiser heeft verweerder tijdens het nader gehoor diverse links naar video’s verstrekt die, naar eiser stelt, zijn verklaringen onderbouwen. Verweerder heeft deze video’s niet tijdens het gehoor, of nadien, samen met eiser bekeken. Uit verweerders opmerking in het besluit ‘
dat zonder nadere toelichting niet valt op te maken welke van de personen die op de video zijn te zien eiser is’, zou kunnen worden afgeleid dat daar wel aanleiding toe bestond. Dat verweerder dat niettemin niet heeft gedaan, leidt echter niet tot het oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Verweerder heeft er namelijk niet ten onrechte op gewezen dat uit de video niet blijkt waar deze is opgenomen, ter gelegenheid waarvan en wat eisers rol daarbij was. Verder heeft eiser de video ook ter zitting aan de gemachtigde van verweerder en aan de rechtbank getoond. Verweerders in het besluit opgenomen observatie dat op de video vele personen te zien zijn, die bovendien slechts enkele seconden van een afstand zijn gefilmd, werd daarmee bevestigd. Ofschoon eiser op de video heeft aangewezen wie hij is, heeft verweerder dit, ook in het licht van wat hiervoor over de video is overwogen, onvoldoende kunnen vinden om te kunnen aannemen dat eiser in 2018 de gestelde politieke activiteiten heeft verricht.
8.5
Verweerder heeft in de dood van de vrienden van eiser, [P] en [K], die in de verklaringen van eiser ook politiek actief waren, geen aanleiding hoeven zien om aan te nemen dat eiser politieke activiteiten heeft verricht. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat eiser de dood van zijn vrienden niet aannemelijk heeft gemaakt. Aan het Facebook-bericht waarin van de dood van [P] en [K] melding wordt gemaakt, heeft verweerder niet de bewijswaarde hoeven toekennen die eiser daaraan toekent omdat geen uitspraak kan worden gedaan over de betrouwbaarheid ervan. Dat verweerder op basis van de zoektermen die eiser heeft gegeven via Google nader onderzoek had kunnen doen naar de dood van zijn vrienden, volgt de rechtbank niet. Het is immers aan eiser om zijn relaas te onderbouwen, niet aan verweerder. En dat het verrichten van onderzoek via Google voor eiser onmogelijk zou zijn is niet gesteld.
8.6
De verwijzing van eiser naar algemene bronnen waaruit blijkt op welke wijze de Al Khani-militie opereert in het gebied dat onder haar controle staat, heeft verweerder geen aanleiding hoeven geven aan te nemen dat eiser politiek actief is geweest. Deze bronnen, waaruit inderdaad blijkt dat de militie repressief opereert en daarbij ook mensenrechten schendt, hebben geen betrekking op eiser persoonlijk. Dat het om gezaghebbende bronnen gaat, zoals eiser op zichzelf terecht stelt, maakt dat niet anders.
8.7
Verweerder heeft eiser ook tegengeworpen dat hij uit Europa is teruggekeerd naar Libië nadat hij zou hebben gehoord dat zijn twee vrienden waren gedood. Volgens verweerder doet dat afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. De rechtbank volgt verweerder daarin niet. Eiser is immers niet teruggekeerd naar het gebied waar zijn vrienden volgens zijn verklaringen waren gedood, en dat onder controle stond van de militie, maar heeft, na terugkeer in Libië, in Tripoli verbleven.
8.8
Gelet op wat in rechtsoverweging 8.1 tot en met 8.6 is overwogen heeft verweerder zich niettemin niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat element 3 ongeloofwaardig is.
Over relevant element 4
9. In dit relevant element kunnen een aantal deelelementen worden onderscheiden. Verweerder heeft die in samenhang beoordeeld en gewogen, maar de rechtbank zal deze hieronder apart bespreken.
Over de betrokkenheid van eiser bij het onderzoek naar brandstofsmokkel
10. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder van eiser kunnen verlangen dat hij zijn betrokkenheid bij het onderzoek nader onderbouwt. Daarbij heeft verweerder zeker kunnen laten wegen dat eiser heeft verklaard de voorzitter te zijn geweest van het comité dat onderzoek deed naar de brandstofsmokkel.
11. Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat eiser die betrokkenheid onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal hieronder nader toelichten waarom dat zo is.
11.1
Eiser heeft overgelegd het origineel plus vertaling van de beschikking van de voorzitter van de Raad van Bestuur van Sharara, geen dagdatering maar genomen in 2018, waarmee een comité is vastgesteld waarin onder andere eiser zitting had (hierna: het aanstellingsbesluit). Dat verweerder ten onrechte het bewijsaanbod dat eiser heeft gedaan heeft genegeerd, en dat, zo begrijpt de rechtbank het betoog van eiser, dit aanbod betekent dat verweerder het aanstellingsbesluit mocht onderzoeken op echtheid, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er immers niet ten onrechte op gewezen dat zelfs als het document echt zou zijn bevonden, dit eisers gestelde onderzoeksactiviteiten niet zou onderbouwen. In het aanstellingsbesluit staat namelijk niet dat het comité is belast met het onderzoek naar brandstofsmokkel. Dat dit niet in het aanstellingsbesluit staat omdat het te gevoelig was, zoals eiser stelt, doet er niet aan af dat dit aanstellingsbesluit de stelling van eiser in zoverre niet ondersteunt.
11.2.1
Eiser heeft ook overgelegd een brief van Sharara van 21 april 2019, waarin eiser wordt bedankt voor de werkzaamheden die hij voor het comité heeft verricht en waarin staat dat is besloten eiser een beloning uit te keren (hierna: de bedankbrief). Eiser heeft in beroep overgelegd een rapport van 27 oktober 2021, opgesteld door dr. Hasan Hafidh, waaruit volgens eiser blijkt dat de brief echt is.
Uit onderzoek dat verweerder in de beroepsfase heeft laten verrichten volgt dat vanwege het ontbreken van voldoende, betrouwbaar vergelijkingsmateriaal, voor wat betreft de
echtheid van het document geen uitspraak kan worden gedaan. Ook kan geen uitspraak worden gedaan over de opmaak en afgifte van het document en kan niet worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. [9]
Eiser heeft daarop een brief overgelegd van dr. Hafidh van 30 juni 2022, waarin op het onderzoek van verweerder wordt gereageerd.
11.2.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de bedankbrief niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wenst te zien, en dat het rapport en de brief van dr. Hafidh dit niet anders maken.
11.2.3
De rechtbank wijst daartoe allereerst op de resultaten van het onderzoek dat Bureau Documenten heeft uitgevoerd. Dat verweerder niet heeft gemotiveerd op welke wijze Bureau Documenten het onderzoek heeft verricht, leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet van de resultaten van het onderzoek heeft mogen uitgaan. Weliswaar rust op verweerder ten aanzien van dit onderzoek een vergewisplicht, maar die strekt niet zover dat verweerder tot in detail aan de vreemdeling inzichtelijk moet maken hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. [10]
11.2.4
Dat aan de bedankbrief, en aan het onderzoek daarnaar door dr. Hafidh, niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan wenst toegekend te zien, komt niet, zoals verweerder stelt, doordat uit het rapport en de brief van dr. Hafidh niet duidelijk blijkt welk document is onderzocht. Uit het rapport en de brief, gelezen in samenhang met het begeleidend schrijven van de gemachtigde van eiser bij die stukken, en daarbij betrokken wat op zitting is besproken, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat dr. Hafidh de bedankbrief heeft onderzocht.
11.2.5
Wel heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende is gebleken dat dr. Hafidh een forensisch-technische achtergrond heeft en niet is aangetoond dat hij forensisch technisch onderzoek kan verrichten. Uit het rapport van onderzoek, de brief van 30 juni 2022 en het daarbij gevoegde curriculum vitae van dr. Hafidh kan bijvoorbeeld niet worden afgeleid dat dr. Hafidh een opleiding in die richting heeft gevolgd. Dat dr. Hafidh verder veel Arabische documenten heeft gezien en naar gesteld ook beschikt over apparatuur voor onderzoek, maakt nog niet dat hij als deskundige op dit gebied kan worden aangemerkt. Anders dan eiser stelt is het niet aan verweerder om nader onderzoek te doen naar de deskundigheid van dr. Hafidh, maar aan eiser om die deskundigheid te onderbouwen.
Daarnaast heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat dr. Hafidh niet heeft aangetoond over voldoende betrouwbaar referentiemateriaal te beschikken, dat wil zeggen documenten waarvan de (technische) echtheid vaststaat en waarmee door de eiser overgelegde documenten kunnen worden vergeleken. Slechts benoemen dat hij over die stukken beschikt, zoals hij op zijn website heeft gedaan, waarnaar eiser heeft verwezen, is daarvoor onvoldoende.
11.2.6
Verweerder heeft zich hierbij ook op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen die eiser over de bedankbrief heeft afgelegd, of juist niet heeft afgelegd, afbreuk doen aan de bewijswaarde van het document. In dat kader heeft verweerder erop kunnen wijzen dat eiser tijdens het nader gehoor nimmer heeft gesproken over deze brief uit 2019 of over de persoon die de brief heeft ondertekend en de brief pas bij de zienswijze van 5 mei 2021 heeft overgelegd. Daarnaast heeft verweerder kunnen vinden dat eiser niet deugdelijk heeft kunnen verklaren hoe deze brief in zijn bezit is gekomen. Verweerder heeft het verder ongerijmd kunnen vinden dat eiser tijdens het gehoor heeft verklaard dat het onderzoek van het comité gevoelig was en om die reden in correspondentie niet benoemd kon worden, maar niettemin een brief overlegt waarin eiser expliciet wordt bedankt voor zijn inspanningen in het kader van de bestrijding van de smokkel van brandstof.
11.3
Eiser heeft verder overgelegd een kopie van een arrestatiebevel, ongedateerd, waarin de namen zijn opgenomen van mensen die betrokken waren bij het sjoemelen met olie bij verschillende tankstations. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit dit document niet volgt dat eiser betrokken was bij het onderzoek naar brandstofsmokkel.
11.4
Eiser heeft in de zienswijze ook nog diverse links naar mediaberichten opgenomen waarin het gaat over brandstofsmokkel, die, zo stelt eiser, zijn verhaal dus ondersteunen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat ook uit deze berichten niet blijkt dat eiser persoonlijk betrokken was bij het onderzoek naar brandstofsmokkel. Deze berichten ondersteunen het relaas van eiser daarmee niet.
11.5
Eiser heeft er verder nog op gewezen dat hij tijdens het nader gehoor veel documenten bij zich had maar dat ten onrechte niet alle documenten door verweerder zijn ingenomen, en onderzocht. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat inderdaad niet alle documenten zijn ingenomen, alleen de relevante documenten, en dat van de ingenomen documenten ook niet alle documenten hoeven te worden onderzocht door Bureau Documenten. Dat onderzoek kan immers ook plaatsvinden door inhoudelijk op de documenten in te gaan. Dat heeft verweerder gedaan en daarmee is aan de samenwerkingsverplichting voldaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op dat standpunt heeft kunnen stellen. In het bestreden besluit is verweerder inhoudelijk ingegaan op alle documenten die zijn ingenomen, en heeft dit later, in het verweerschrift, ter zitting en in de schriftelijke reacties nadien, aangevuld. Dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet alle documenten in te nemen volgt de rechtbank niet, waarbij ook meeweegt dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welke documenten verweerder dan wel had moeten innemen en in hoeverre deze documenten konden bijdragen aan de onderbouwing van zijn relaas.
11.6
Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat niet geloofwaardig is dat eiser voorzitter was van het comité.
Over de problemen met de directeur contractbeheer (hierna: dcb)
12.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat vanwege het gestelde geheime karakter van het onderzoek dat eiser met het comité zou moeten uitvoeren, niet valt in te zien hoe de dcb daarvan, en van de resultaten van dat onderzoek, op de hoogte is geraakt. Ter zitting heeft eiser verklaard dat dit komt omdat de resultaten van het onderzoek, dus inclusief de aanmerking van de dcb als verdachte van brandstofsmokkel, tijdens een vergadering bekend zijn geworden. Eiser doelt daarmee, zo volgt uit de behandeling ter zitting, op de vergadering waarover eiser spreekt op pagina 8 van het rapport van nader gehoor; een vergadering waarbij eiser, de voorzitter van de directie en de algemeen directeur aanwezig waren. Verweerder heeft zich, ter zitting, op het standpunt kunnen stellen dat dat nog steeds ongerijmd is. Uit eisers verklaringen volgt immers dat er een verhoorcommissie zou worden ingesteld en dat daarmee openbaar zou worden gemaakt wie verdacht werd. Die commissie is echter niet ingesteld vanwege de situatie in Libië. Hoe de dcb gegeven het geheime opereren van het comité dan op hoogte zou zijn geraakt van de resultaten valt niet goed in te zien en is door eiser ook niet inzichtelijk gemaakt.
12.2
Verweerder heeft zich verder op het standpunt kunnen stellen dat het vreemd is dat eiser, nadat de bedreigingen door de dcb waren begonnen, na in eerste instantie te zijn ondergedoken bij een vriend, toch zijn ouders heeft bezocht. En bovendien dicht bij zijn schuiladres gebruik heeft gemaakt van een telefoon, waardoor hij kon worden getraceerd. Verweerder heeft van iemand, die stelt te worden bedreigd door een persoon die contacten heeft met de Misratah-militie, mogen verwachten dat hij voorzichtiger zou opereren. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat dit niet-voorzichtig opereren afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Dat eiser goede redenen had om terug te keren en voorzorgmaatregelen had genomen toen hij terugkeerde naar zijn ouders, wat hij in de zienswijze al had aangevoerd, en dat verweerder daar niet op in is gegaan, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder is in het bestreden besluit namelijk wel ingegaan op wat eiser heeft aangevoerd in de zienswijze. [11] Hij heeft er niet ten onrechte op gewezen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt welke maatregelen waren getroffen en evenmin ten onrechte opgemerkt dat eiser heeft verwezen naar verklaringen die hij tijdens het nader gehoor heeft afgelegd, en die door verweerder al bij de beoordeling waren betrokken. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiser, als hij zijn ouders wilde voorzien van voedsel en medicijnen, dit niet op een andere wijze aan hen heeft doen toekomen, bijvoorbeeld door dit door iemand anders te laten bezorgen.
Over de problemen met de Misratah-militie
13. Verweerder heeft eiser in dit verband tegengeworpen dat niet valt in te zien dat de
Misratah-militie de vader van eiser met eiser laat bellen om hem zo terug te laten keren naar de plek waar de familie op dat moment verbleef, zodat ze hem konden aanhouden, maar dat ze vervolgens genoegen nemen met de verklaring van eiser dat hij niet kan komen omdat hij een afspraak in het ziekenhuis heeft. Volgens verweerder had de Misratah-militie, als zij daadwerkelijk bij zijn familie aanwezig was en eiser wilde aanhouden, hem gemakkelijk onder druk kunnen zetten om terug te keren naar de plek waar de familie verbleef. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder daarmee een mogelijk ander scenario heeft bedacht dat de militie had kunnen volgen en dat dit niet getuigt van objectieve overwegingen. Verweerder wekt hiermee namelijk de indruk inzicht te hebben in de wijze waarop de militie opereert. Waarop dat inzicht is gebaseerd heeft verweerder echter niet onderbouwd. Dat had wel gemoeten omdat wat verweerder hierover stelt niet zodanig vanzelfsprekend is dat een nadere onderbouwing achterwege kan blijven. [12]
14. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat verweerder zijn standpunt over relevant element 4 niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De onderdelen, die hiervoor zijn besproken, zijn, zowel in het relaas van eiser als in de motivering van verweerder, onlosmakelijk met elkaar verbonden: de deelname aan het onderzoekscomité heeft ertoe geleid dat eiser werd bedreigd door de dcb en alleen omdat de dcb contacten had met de Misratah-militie, heeft eiser problemen met deze militie gekregen. Gelet op wat in rechtsoverweging 10 tot en met 12.2 is overwogen, heeft verweerder zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat element 4 ongeloofwaardig is.
Over relevant element 5
13. Bij dit element gaat het er in de kern over dat eiser meent dat hij een slechte medische behandeling heeft gekregen vanwege zijn etniciteit, meer in het bijzonder omdat hij uit de regio Souk al Khamis afkomstig is, die bekend staat als een regio die sympathie had voor het oude regime. In beroep heeft eiser uitgebreid geciteerd uit de verklaringen die hij tijdens het nader gehoor heeft afgelegd, uit de zienswijze en uit algemene bronnen. De rechtbank stelt vast dat verweerder daar in het bestreden besluit op in is gegaan en – kort weergegeven – concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval zijn etniciteit de reden was voor de slechte medische behandeling. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn standpunt voldoende heeft gemotiveerd en dat uit al wat eiser naar voren heeft gebracht geen directe link kan worden gelegd tussen de slechte behandeling en eisers etniciteit. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat element 5 ongeloofwaardig is.
Over relevant element 2
14. Verweerder heeft relevant element 2 geloofwaardig geacht maar in het bestreden besluit gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij om die reden (nog) te vrezen heeft voor vervolging of voor ernstige schade. In beroep heeft eiser passages uit het nader gehoor, de zienswijze en het bestreden besluit aangehaald, maar zonder aan te geven of en in hoeverre de motivering van verweerder op dit punt niet deugt. Wat in beroep is aangevoerd kan er daarom niet toe leiden dat verweerders standpunt over relevant element 2 geen stand kan houden.
Over het voordeel van de twijfel
15. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op één van de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, van de Vw, namelijk dat de vreemdeling zijn aanvraag zo spoedig mogelijk moet hebben ingediend. Uit wat in rechtsoverweging 7 is overwogen volgt dat eiser zijn aanvraag niet zo spoedig mogelijk heeft ingediend. Eiser heeft gelijk als hij stelt dat verweerder in het bestreden besluit verder niet uitdrukkelijk is ingegaan op de andere in artikel 31, zesde lid, van de Vw genoemde voorwaarden, maar hiertoe is verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook niet gehouden. Uit wat hiervoor is overwogen over de motivering van verweerder waarom geen geloof kan worden gehecht aan het relaas van eiser, volgt genoegzaam dat verweerder ook geen aanleiding heeft hoeven zien eiser het voordeel van de twijfel te gunnen.
Conclusie over het asielbesluit
16. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
17. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
Over de dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen
18. De rechtbank stelt vast dat aan eiser bij besluit van 31 maart 2020 een dwangsom is toegekend van € 1442,- omdat verweerder niet tijdig op de aanvraag heeft beslist. Eiser heeft, ook ter zitting, niet duidelijk kunnen maken wat hij nog beoogt met zijn stelling dat een dwangsom moet worden toegekend. Alleen daarom al slaagt deze grond niet.
Conclusie over het beroep
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G.M. Fluttert, voorzitter, en mr. A.M. den Dulk en
mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van mr. M.P. de Zwart, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
3.Forensisch medisch onderzoek.
4.Pagina 3 rapport nader gehoor.
5.Pagina 17 rapport nader gehoor.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 15 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3464.
7.P. 14 en 15 van het rapport van nader gehoor.
8.P. 4 en 14 van het rapport van nader gehoor.
9.Verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van verweerder van 25 juli 2022.
10.Afdeling 8 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:15.
11.P. 10 van het bestreden besluit.
12.Vgl. Afdeling 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1951 en 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3009.