ECLI:NL:RBDHA:2022:12955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
NL22.23477
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en verwijdering van een Unieburger met Bulgaarse nationaliteit, beoordeling van rechtmatigheid en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de bewaring en verwijdering van een eiser met de Bulgaarse nationaliteit. De rechtbank constateert dat de bewaring is opgeheven, maar dat de beoordeling zich richt op de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank stelt vast dat de eiser zich gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken en eerder een visum heeft ontvangen, maar dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was op het moment van oplegging. De rechtbank verwijst naar artikel 33 van de Verblijfsrichtlijn, dat voorschrijft dat bij verwijdering na meer dan twee jaar een actuele beoordeling van de openbare orde moet plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat deze beoordeling niet heeft plaatsgevonden, maar dat dit niet leidt tot rechtmatig verblijf voor de eiser. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was, omdat de motivering voor het niet toepassen van een lichter middel onvoldoende was. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent een schadevergoeding toe voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23477

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 november 2022 de maatregel van bewaring opgeheven en eiser uitgezet naar Bulgarije.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser heeft de Bulgaarse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1978.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de navolgende beroepsgronden aangevoerd. Artikel 33 van de Verblijfsrichtlijn schrijft voor dat als een besluit tot verwijdering van het grondgebied meer dan twee jaar na de uitvaardiging van het besluit ten uitvoer wordt gelegd, de lidstaat dient na te gaan of zich een actuele en werkelijke bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid voordoet. Deze bepaling is geïmplementeerd in artikel 8.22 lid 6 Vb. Het verwijderingsbesluit is van 30 oktober 2020, zodat voorafgaand aan de inbewaringstelling voornoemde toets had dienen plaats te vinden. Dit geldt temeer nu er concrete omstandigheden zijn die een actuele beoordeling vereisen. Eiser beschikt hierom weer over rechtmatig verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn. Uit het dossier blijkt niet of eiser rechtmatig is staandegehouden. Verder worden alle gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen betwist. Ook is niet afdoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel.
5. Verweerder heeft aangegeven dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de feitelijke uitzetting en de rechter op 25 november 2022 (mondeling) op dit bezwaar heeft beslist en hierbij dus heeft geoordeeld dat deze, identiek aangevoerde argumenten niet aan de uitzetting in de weg staan. Door deze gang van zaken heeft feitelijk een actuele toets zoals beoogd in de Verblijfsrichtlijn plaatsgevonden en zijn er voldoende waarborgen geweest. Verweerder heeft er voorts op gewezen dat hoe dan ook heeft te gelden dat eiser ongewenst is verklaard en eiser dus niet over rechtmatig verblijf beschikt en op grond daarvan kan worden uitgezet en dus in bewaring kan worden gesteld. Het niet verrichten van een actuele toets brengt geen rechtmatig verblijf mee. Uit het dossier blijkt dat eiser strafrechtelijk is staandegehouden en dat is doorslaggevend. Dat de volgorde van de twee strafrechtelijke aanhoudingen wellicht niet juist is weergegeven doet hier niet aan af. De zware gronden zijn feitelijk juist en mogen reeds daarom aan de maatregel ten grondslag worden gelegd. De lichte gronden worden ook gehandhaafd. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de lichter middel-motivering volstaat.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank constateert dat uit het dossier blijkt dat eiser is staandegehouden op strafrechtelijke gronden. Eiser kan worden gevolgd in zijn stelling dat uit de ter zake opgemaakte processen-verbaal niet ogenblikkelijk duidelijk wordt of eiser op of buiten heterdaad is staandegehouden. Dit kan evenwel niet afdoen aan de vaststelling dat in ieder geval geen sprake is geweest van een staandehouding op vreemdelingrechtelijke gronden. Verweerder heeft er op gewezen dat volgens vaste jurisprudentie de bewaringsrechter niet bevoegd is om te oordelen over het voortraject als sprake is van een strafrechtelijk voortraject. De rechtbank ziet
in deze concrete proceduregeen aanleiding om af te wijken van deze vaste jurisprudentie en zal dan ook het strafrechtelijke voortraject niet bij de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel betrekken.
8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet verwijderd mag worden als het beëindigingsbesluit niet is voorzien van een actuele beoordeling zoals artikel 13 van de Verblijfsrichtlijn voorschrijft. Volgens eiser heeft hij rechtmatig verblijf omdat deze toets niet is geschied en had de inbewaringstelling daarom niet mogen plaatsvinden. Deze grond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9. Artikel 33 van de Verblijfsrichtlijn (Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004) bepaalt het navolgende:
(…)
Artikel 33
Verwijdering bij wijze van straf of bijkomende straf

1. Het gastland kan geen maatregel tot verwijdering van het grondgebied gelasten bij wijze van straf, of van bijkomende straf naast een vrijheidsstraf, tenzij met inachtneming van de artikelen 27, 28 en 29.

2. Indien een besluit tot verwijdering van het grondgebied zoals bedoeld in lid 1 ten uitvoer wordt gelegd meer dan twee jaar na de uitvaardiging, gaat de lidstaat na of zich een actuele en werkelijke bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid voordoet, en beoordeelt hij de eventueel sedert het tijdstip waarop het besluit tot verwijdering werd genomen opgetreden wijzigingen in materiële zin in de omstandigheden.

(…)
10. De rechtbank merkt op dat deze bepaling betrekking heeft op verwijdering bij wijze van straf of bij wijze van bijkomende straf. Eiser is echter in bewaring gesteld op grond van de Terugkeerrichtlijn die voor omstandigheden als hier aan de orde ook betrekking heeft op Unieburgers, welke inbewaringstelling dient om de verwijdering te effectueren. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 10 november 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:3196) voor zover het Gerechtshof het navolgende heeft overwogen:
(…)
Om tot een bewezenverklaring van een op artikel 197 Sr toegesneden tenlastelegging te kunnen komen, is de strafrechter ingeval van eenongewenst verklaarde EU-onderdaanvoorts gehouden te onderzoeken of de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog altijd een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2854, en HR 17 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:617). Zoals is uiteengezet in het arrest van dit hof van 19 september 2022 (ECLI:NL:GHAMS:2022:2723), bestaat voor dat onderzoek in dat geval goede grond, omdat een ongewenstverklaring een beperking van het fundamentele recht van Unieburgers op vrijheid van verkeer en verblijf inhoudt en een op die ongewenstverklaring gestoelde strafrechtelijke interventie dergelijke beperkingen kan (en veelal zal) meebrengen, terwijl dat recht op grond van artikel 27, eerste en tweede lid, van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (hierna: de Verblijfsrichtlijn), voor zover hier van belang, slechts mag worden beperkt om redenen van openbare orde of openbare veiligheid als die redenen zijn gebaseerd op het gedrag van een vreemdeling dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Derdelanders zonder verblijfsrecht in de EUkunnen géén aanspraak maken op het fundamentele recht op vrijheid van verkeer en verblijf. Op hen is ook niet de Verblijfsrichtlijn, maar de Terugkeerrichtlijn van toepassing. Zoals het Hof van Justitie heeft benadrukt, hebben die twee richtlijnen niet alleen niet hetzelfde doel, maar zijn de status en rechten van de personen die onder de eerste richtlijn vallen, ook heel anders dan die van personen voor wie de tweede richtlijn geldt (HvJ-EU 22 juni 2021, C-718/19, ECLI:EUC:2021:505, punt 53).
Noch uit het bepaalde in de Terugkeerrichtlijn, noch uit enige andere bepaling van Europees of nationaal recht of uit jurisprudentie kan worden afgeleid dat de strafrechter (ook) in het geval van een onderdaan van een derde land zonder verblijfsrecht in de EU aan wie een inreisverbod is opgelegd, is gehouden te onderzoeken of de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde nog altijd een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormde, om tot een bewezenverklaring van een op artikel 197 Sr toegesneden tenlastelegging te kunnen komen. Iets anders volgt ook niet uit het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad. Weliswaar ging het in die zaak om een derdelander, maar deze had – zo nam de Hoge Raad tot uitgangspunt – een aan zijn familieband met zijn echtgenote ontleend verblijfsrecht in een andere EU-lidstaat. Gelet op het voorgaande is het hof met de advocaat-generaal van oordeel dat de rechtbank in het vonnis van 13 oktober 2021 zonder valide juridische grond tot een dergelijk onderzoek is gekomen en ten onrechte heeft geoordeeld dat de uitkomst daarvan aan een bewezenverklaring in de weg stond.
(…)
11. Eiser kan daarom geen beroep doen op deze bepaling. Op grond van deze bepaling volgt overigens ook niet dat de lidstaten gehouden zijn om, zonder dat een daartoe strekkend verzoek is gedaan, uit eigen beweging na ommekomst van twee jaren een actuele beoordeling te maken en dat indien dit niet (tijdig) geschiedt het verwijderingsbesluit van rechtswege komt te vervallen. Op het moment van inbewaringstelling is sprake geweest van een rechtsgeldig en door de rechter getoetst besluit waarbij het verblijfsrecht is beëindigd. Eiser heeft gewezen op artikel 8.22 lid 6 Vb. Ook uit deze bepaling volgt niet dat het niet onderzoeken binnen twee jaren na de ontzegging of beëindiging of de bedreiging, bedoeld in het eerste lid, nog werkelijk en actueel is, leidt tot van rechtswege intrekking van het besluit en/of het van rechtswege weer verkrijgen van rechtmatig verblijf. Eiser heeft dus vanwege het tijdsverloop geen rechtmatig verblijf verkregen op grond van deze bepaling en ook behelst deze bepaling geen verbod voor verwijdering indien het bedoelde onderzoek niet heeft plaatsgevonden.
Ook indien moet worden aangenomen dat artikel 8.22 lid 6 Vb, dat een implementatie van artikel 33 van de Verblijfsrecht is, méér bescherming biedt aan Unieburgers omdat het betreffende hoofdstuk in het vreemdelingenbesluit niet is beperkt tot strafbepalingen maar is getiteld “Algemene en strafbepalingen”, heeft te gelden dat eiser hieraan geen rechtmatig verblijf kan ontlenen.
12. Dit besluit is tevens aangemerkt als ongewenstverklaring. Op grond van nationaal recht heeft te gelden dat indien eiser zich op het standpunt stelt dat hij weer in aanmerking komt voor rechtmatig verblijf hij een verzoek tot opheffing van de ongewenstverklaring kan doen. De ongewenstverklaring komt niet van rechtswege te vervallen na ommekomst van een bepaalde periode en behoeft ook niet periodiek uit eigen beweging door verweerder te worden herbeoordeeld. In het Vreemdelingenbesluit zijn nadere regels gesteld over de te volgen procedure. Ten tijde van oplegging van de maatregel stond de ongewenstverklaring in rechte vast. Dat betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf had en op hem een vertrekplicht rustte waar hij niet zelfstandig aan heeft voldaan. Verweerder was daarom voornemens om eiser te verwijderen en heeft in de maatregel genoegzaam gemotiveerd dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank concludeert dan ook dat eiser geen rechtmatig verblijf had en verweerder in beginsel bevoegd was om eiser in bewaring te stellen.
13. Eiser heeft voorts de feitelijke juistheid van de zware gronden niet betwist. De rechtbank overweegt dat deze gronden aan de maatregel ten grondslag mochten worden gelegd en de maatregel in beginsel kunnen dragen. De lichte gronden en de betwisting daarvan behoeven daarom geen nadere bespreking.
14. De beroepsgrond dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel slaagt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In de verslaglegging van het gehoor voorafgaand aan oplegging van de maatregel is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Vraag: Waarom bent u nog steeds in Nederland als u weet dat u ongewenst vreemdeling bent?
A: Ik houd van Nederland, ik woon hier graag. En het is hier makkelijk. Alles is hier online, je kan online werken, online contact hebben met instanties. En ik ben hier al heel lang, sinds 2007. Het enige is dat ik de taal nog niet goed spreek, ik versta het wel en leer elke dag bij. Niemand heeft mij verteld dat ik hier niet mocht zijn. Ik heb een aantal maanden bij de opvangorganisatie Zorg Research in Enschede verbleven, maar daar vertelden ze mij dat ook niet. Daarna ben ik bij een vriend in Amsterdam gaan verblijven. Ik ben in beroep gegaan en vervolgens zit ik hier. Ik ben vaak gecontroleerd door de politie en niemand zei toen dat ik moest vertrekken.
(…)
Vraag: Vanaf 06 november 2020 verblijft u onrechtmatig in Nederland. Heeft u zich gemeld bij de politie i.v.m. uw onrechtmatige verblijf?
Antwoord: Niemand heeft mij verteld dat ik mij moest melden. Als ik het geweten had, dan had ik het wel gedaan.
Vraag: Wat heeft u ondernomen om uw vertrek uit Nederland te bewerkstelligen?
Antwoord: Ik heb niets gedaan.
Vraag: Staat u op enig adres ingeschreven in Nederland?
Antwoord: Ja, in [woonplaats] , [adres] .
Vraag: Verblijft u daar ook?
Antwoord: Dat is mijn adres, maar ik woon ergens anders. I woon op [adres] in [woonplaats] .
Vraag: Over hoeveel geld beschikt u?
Antwoord: Ik heb geen cash, maar ik heb wel een bankpas van de ABN bij mij. Ik weet niet wat er op mijn rekening staat. Ik denk 300 euro.
Vraag: Hoe voorziet u dan in uw levensonderhoud?
Antwoord: Ik heb een zzp-bedrijf. Ik werk bij [naam] als zzp-bezorger. Ik verdien tussen 2800 en 3000 euro bruto per maand. Mijn vaste lasten zijn ongeveer 1200 euro.
raag: Heeft u een relatie of familie in Nederland of Europa?
Antwoord: Ik heb alleen een aantal neven in Nederland wonen. Ik heb geen relatie op dit
moment.
Vraag: Heeft u kinderen in Nederland of Europa?
Antwoord: Ik heb een dochter in Bulgarije.
Vraag: Heeft u de zorg voor deze kinderen?
Antwoord: Ja, ik draag financieel bij. Haar moeder heeft de feitelijke zorg voor haar.
(…)
Vraag: Wat betekent het voor u dat u tot aan uw uitreis wordt opgesloten?
Antwoord: Niemand heeft me dat soort dingen uitgelegd, dat ik onrechtmatig ben. Het voelt
onrechtvaardig dat ik hier nu zit, ik ben in beroep gegaan, ik ben vaak gecontroleerd door de
politie.
Vraag: Mijn vraag is meer wat het met u doet als u vastgezet wordt in een cel.
Antwoord: Het voelt heel slecht. Ik zit nu al 3 dagen vast. Het bezorgt me heel veel stress. Ik kan niet uitdrukken hoe dat voor mij voelt.
Vraag: Welke gevolgen heeft een insluiting voor uw gezins- en/of familieleven?
Antwoord: Ze zouden emotioneel worden als ze het zouden horen. Daarom bel ik ze ook niet.
Mededeling/vraag: Ik ben voornemens u in vreemdelingenbewaring te stellen ten behoeve
van uw uitzetting naar Bulgarije. Er bestaat een mogelijkheid om een minder verstrekkende
maatregel te kiezen dan insluiting in een vreemdelingendetentiecentrum. Welke redenen kunt u aanvoeren om te kiezen voor deze lichtere maatregel?
Antwoord: Iedereen weet dat dit het allerergste is, dat je vrijheid ontnomen wordt. Als ik word vrijgelaten dan beloof ik dat ik onmiddellijk een huis ga vinden en mij inschrijven. Ik zal alle regels opvolgen zoals ze mij verteld worden. Ik was al van plan om te gaan verhuizen, juist door mijn huisgenoot en kijk eens hoe ver we nu zijn. Er zijn veel Bulgaren die mij kunnen helpen. Ik vind wel een plek om te slapen en daarvan kan ik de vreemdelingenpolitie op de hoogte brengen.
Mededeling/vraag: Ik ga u in bewaring stellen en u zult worden overgedragen aan de Dienst
Terugkeer & Vertrek. Deze dienst zal zorgdragen voor uw uitzetting. Heeft hier verder nog
vragen over?
Antwoord: Prima, maar hoe moet het dan met mijn lopende zaken? Mijn belastingaangifte, mijn bagage?
(…)
15. In de maatregel van bewaring is bij het “kopje” lichter middel het volgende vermeld.
(…)
MOTIVERING AFZIEN LICHTER MIDDEL
Er is afgewogen of op de vreemdeling een afdoende minder dwingende maatregel
doeltreffend is toe te passen. Het risico bij het opleggen van een meldplicht in plaats van
een inbewaringstelling is te groot. Het lichtere middel weegt niet op tegen de kans dat de
vreemdeling op andere gedachten komt en zich weer aan het toezicht onttrekt. Gelet op het
vorenstaande is de kans daarop groot.
In zoverre bezien hoeft hierom niet te worden volstaan met het toepassen van een lichter
middel in plaats van inbewaringstelling. Evenmin is gebleken van omstandigheden die detentie voor de vreemdeling onevenredig bezwarend maken.
Daarbij is afgewogen of op betrokkene een afdoende minder dwingende maatregel doeltreffend is toe te passen. Gezien de bovenstaande gronden en motiveringen is vervolgens overwogen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake (meer) is. Door betrokkene is ook niet overtuigend gesteld dat een dergelijke maatregel voor de daadwerkelijke effectuering van diens vertrek kan volstaan.
Door de vreemdeling zijn geen omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen (of voortzetten) van een minder dwingende maatregel.
Evenmin is gebleken van andere omstandigheden die detentie voor betrokkene onevenredig
bezwarend maken.
Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat omdat
1: niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen
medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of
een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt;
2: betrokkene beschikt over een geldig (reis)document op basis waarvan hij/zij uitgezet
kan worden.
(…)
16. De rechtbank stelt vast dat deze motivering niet meer is dan een aaneenrijging van tekstblokken waarbij op geen enkele wijze is gerefereerd aan de verklaringen die eiser heeft afgelegd. Weliswaar is in het gehoor door middel van het stellen van vragen onderzocht of volstaan kon en dus moest worden met het opleggen van een lichter middel, echter de motivering in de maatregel geeft geen blijk van het onderkennen dat de door eiser afgelegde verklaringen daadwerkelijk en kenbaar moeten worden betrokken bij het nemen van de beslissing om tot inbewaringstelling over te gaan. De rechtbank kan dus niet vaststellen dat bij het opleggen van de maatregel is onderkend dat inbewaringstelling een ultimum remedium is om uitzetting te effectueren en deze beslissing een zorgvuldige en genoegzame motivering vereist. Dat verweerder ter zitting heeft aangegeven waarom de door eiser afgelegde verklaringen niet nopen tot het volstaan met de oplegging van een lichter middel doet hier niet aan af. Uit het Unierecht, zoals geduid door het Hof en toegepast in de vaste jurisprudentie volgt immers dat deze motivering in de maatregel moet worden opgenomen en niet nadien kan worden verstrekt. Anders dan verweerder ter zitting heeft opgemerkt overweegt de rechtbank dat het niet volstaat dat in de maatregel bij de motivering van de zware en lichte gronden wel (deels) is ingegaan op de verklaringen van eiser.
Dat in de maatregel niet adequaat is gemotiveerd waarom niet is volstaan met de oplegging van een lichter middel leidt tot de conclusie dat de maatregel vanaf aanvang af onrechtmatig is geweest.
17. Het beroep is dan ook gegrond omdat de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen tot aan de opheffing van de maatregel onrechtmatig geweest. De maatregel is reeds opgeheven en eiser is reeds in vrijheid gesteld zodat rechtbank dit niet hoeft te doen.
18. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 10 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.130-.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.130,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 2 december 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.